Publicatie : 2002-06-29
Numac : 2002000511

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN
19 JUNI 2002. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden voor installatie, onderhoud en gebruik van alarmsystemen en beheer van alarmcentrales



ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, inzonderheid op de artikelen 8, § 5, en 12;
Gelet op het koninklijk besluit van 29 oktober 1998 tot vaststelling van de voorwaarden voor installatie, onderhoud en gebruik van alarmsystemen en beheer van alarmcentrales;
Gelet op het koninklijk besluit van 23 april 1999 tot vaststelling van de procedure van de goedkeuring van alarmsystemen en alarmcentrales, bedoeld in de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten;
Overwegende dat de richtlijn 1999/5/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie - eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit, naar het Belgisch recht dient omgezet te worden;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door de omstandigheid dat de Commissie van de Europese Unie de Belgische autoriteiten verzoekt, het koninklijk besluit van 23 april 1999 tot vaststelling van de procedure van de goedkeuring van de alarmsystemen en alarmcentrales, bedoeld in de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, dringend moet opgeheven worden, teneinde een belemmering voor het handelsverkeer op te heffen;
Overwegende dat de Europese Commissie dringend verzoekt tot opheffing van het koninklijk besluit van 23 april 1999 om te vermijden dat zij op grond van artikel 226 EG-Verdrag een gemotiveerd advies neerlegt bij het Europees Hof van Justitie;
Overwegende dat de doelstelling vervat in het koninklijk besluit van 23 april 1999 dat wordt opgeheven namelijk "voorkomen dat niet goed functionerende beveiligingsapparatuur veelvuldig tot valse alarm leidt waardoor de ordehandhavingsdiensten vaak ten onrechte in actie moeten komen en de rust in de buurt wordt verstoord", dient gerealiseerd te worden via het koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden voor installatie, onderhoud en gebruik van alarmsystemen en beheer van alarmcentrales;
Gelet op het advies 33.412/2 van de Raad van State, gegeven op 22 mei 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, vervangen door de wet van 4 augustus 1996;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :


HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied


Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit dient verstaan te worden onder :


1° wet : de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten;
2° buitensirene : elk toestel dat geluidssignalen geeft, welke gehoord kunnen worden door derden die zich niet in het beveiligde goed bevinden;
3° buitenlicht : elke zwaailicht en/of knipperlicht, zichtbaar van op de openbare weg;
4° meldsysteem : elk communicatiemiddel waarmee een persoon die zich niet bevindt in het beveiligde goed, op de hoogte gebracht kan worden van een alarmsignaal;
5° eerst onder spanning zetten van het alarmsysteem : het gebruiksklaar maken van het alarmsysteem;
6° alarmsignaal : signaal geproduceerd door een alarmsysteem;
7° vals alarmsignaal : elk alarmsignaal dat niet het gevolg is van een binnendringing of een poging daartoe;
8° alarmmelding : elke melding bij de politie van een binnendringing of een poging daartoe ten gevolge van een alarmsignaal van een alarmsysteem;
9° rechtstreekse alarmmelding : elke alarmmelding, rechtstreeks van het alarmsysteem naar de politie, zonder dat er een gesprek in reële tijd met de politie plaatsvindt;
10° technische verificatie : analyse van opeenvolgende en overeenstemmende alarmsignalen.
11° contactpersoon : persoon aangesteld door de gebruiker van het alarmsysteem, die bij afwezigheid van de gebruiker in zijn naam optreedt, toegang heeft tot het beveiligde goed en kennis heeft van de bediening van het alarmsysteem.
Art. 2. Dit besluit is enkel van toepassing op de alarmsystemen die :
1° geïnstalleerd zijn in enig onroerend goed, en;
2° voorzien zijn van een buitensirene, een buitenlicht of een meldsysteem.
In afwijking van het eerste lid van dit artikel zijn de artikelen 6, § 3, en 13 evenwel van toepassing op alle alarmsystemen geïnstalleerd in enig onroerend goed.


HOOFDSTUK II. - Voorwaarden voor het gebruik,installatie en onderhoud van een alarmsysteem

Art. 3. § 1. Bij het eerst onder spanning zetten van een alarmsysteem geeft de beveiligingsonderneming aan de gebruiker van het alarmsysteem het gebruikersboekje af, waarvan de rubrieken I, II en III door haar zijn ingevuld.
Het gebruikersboekje is een vastbladig boekje met genummerde pagina's, waarvan het model als bijlage bij dit besluit is gevoegd.
§ 2. De gebruiker is ervoor verantwoordelijk dat alle rubrieken van het gebruikersboekje, die van toepassing zijn op zijn alarmsysteem, ingevuld zijn en dat het gebruikersboekje bij de centrale eenheid van het alarmsysteem wordt bewaard zodat de politie er te allen tijde inzage kan van nemen.
Art. 4. § 1. Een alarmsysteem mag enkel geïnstalleerd worden door een beveiligingsonderneming of door de gebruiker van het alarmsysteem.
§ 2. Een alarmsysteem mag pas voor het eerst onder spanning worden gezet, nadat een beveiligingsonderneming heeft vastgesteld dat het alarmsysteem en de componenten ervan geïnstalleerd zijn overeenkomstig de bepalingen van dit besluit en de regels van goed vakmanschap, en dat het alarmsysteem geen vals alarmsignaal genereert of het alarmsignaal bij binnendringing niet belemmert.
§ 3. De beveiligingsonderneming licht de gebruiker in omtrent de bepalingen van dit besluit.
Art. 5. De gebruiker van een alarmsysteem moet, binnen de vijf dagen na het eerst onder spanning zetten van het alarmsysteem, aangifte doen van de installatie van het alarmsysteem bij de korpschef van de lokale politie, waartoe de gemeente waar het alarmsysteem is geïnstalleerd, behoort. Bij die aangifte brengt de politie een stempel aan in rubriek IV van het gebruikersboekje.
Art. 6. § 1. De buitensirene mag bij elk alarm maximum 3 minuten en enkel bij sabotage van het alarmsysteem maximum 8 minuten geluidssignalen produceren.
§ 2. Elk alarmsysteem voorzien van een buitensirene, moet ook voorzien zijn van een buitenlicht, dat bij een alarmmelding lichtsignalen geeft tot het uitschakelen van het alarm.
§ 3. Aan het geïnstalleerd alarmsysteem mogen geen componenten aangesloten zijn die :
- de doeltreffende tussenkomst van hulpdiensten kunnen hinderen, of
- letsels kunnen toebrengen aan personen.
Art. 7. De gebruiker van het alarmsysteem sluit een overeenkomst af met een beveiligingsonderneming, die voorziet in een jaarlijks onderhoud.
De beveiligingsonderneming neemt bij ieder onderhoud de nodige maatregelen om voorzienbare valse alarmsignalen te voorkomen en het alarmsysteem aan te passen aan de bepalingen van dit besluit. Zij vult bij ieder onderhoud de rubriek V van het gebruikersboekje in.
Art. 8. Van buiten het beveiligd goed kan, wanneer deze handelingen worden voorafgegaan door een uitdrukkelijke schriftelijke toelating van de gebruiker :
1° de beveiligingsonderneming de centrale van het alarmsysteem programmeren of herprogrammeren en informatie ervan opvragen met het doel het alarmsysteem te herstellen;
2° de alarmcentrale het alarmsysteem aan- en uitschakelen en informatie ervan opvragen met het doel een technische verificatie uit te voeren.

HOOFDSTUK III. - Alarmmeldingen

Art. 9. Rechtstreekse alarmmeldingen zijn verboden.
In afwijking van het eerste lid kan de Minister van Binnenlandse Zaken een rechtstreekse alarmmelding goedkeuren voor publiekrechtelijke rechtspersonen. Deze goedkeuring wordt enkel verleend indien redenen van openbare orde en veiligheid van die aard zijn dat zij een rechtstreekse alarmmelding verantwoorden boven een onrechtstreekse alarmmelding.
De aanvraag hiertoe geschiedt door de publiekrechtelijke rechtspersoon. Ze bevat een gemotiveerd advies van de korpschef van de lokale politie, waartoe de gemeente waar het beveiligd goed zich bevindt, behoort.
Art. 10. § 1. Indien een alarmmelding uitgaat van de gebruiker, zijn contactpersoon of een alarmcentrale gaan ze voorafgaandelijk aan de alarmmelding na of er elementen zijn die erop wijzen dat dit het gevolg is van een ongeoorloofde binnendringing of een poging daartoe. Dit gebeurt door :
1° vaststelling door de gebruiker, zijn contactpersoon of een bewakingsagent van eventuele verdachte elementen bij of in het beveiligde goed, die kunnen wijzen op een misdrijf;
2° een technische verificatie of een verificatie bij de gebruiker van het alarmsysteem door een alarmcentrale of een centrale eenheid, die ten eigen behoeve een permanentie garandeert.
§ 2. Enkel indien de alarmmelder, zoals bedoeld in § 1 van dit artikel, besluit dat het alarm het gevolg is van een ongeoorloofde binnendringing, meldt hij het alarm aan de politie en deelt hij volgende inlichtingen mee :
- zijn naam en telefoonnummer;
- de naam van de gebruiker van het alarmsysteem;
- de plaatsbepaling van het beveiligde goed;
- de verdachte elementen die erop wijzen dat het alarm het gevolg is van een ongeoorloofde binnendringing;
- de naam en het telefoonnummer van de door hem verwittigde persoon die op het ogenblik van het met de politie afgesproken tijdstip van aankomst bij het alarm, aanwezig zal zijn bij de toegang van het beveiligde goed.
Het eerste lid van deze paragraaf is niet van toepassing indien de alarmmelder, zoals bedoeld in § 1 van dit artikel, zich in het beveiligde goed bevindt.
Art. 11. Na elke alarmmelding zoals bedoeld in artikel 10 van dit besluit moet de gebruiker ervoor zorgen dat hijzelf, een contactpersoon, of een bewakingsagent aanwezig is bij het beveiligde goed binnen de tijdsspanne van aankomst bij de plaats van het alarm afgesproken met de politiediensten.
De gebruiker, zijn contactpersoon of een bewakingsagent is in staat :
a) voor zover hij zich niet in een gevaarsituatie bevindt, de politie binnen te laten in het beveiligde goed;
b) het alarmsysteem uit te schakelen.
Art. 12. Wanneer aan de bepaling van artikel 11 van dit besluit niet voldaan is en het om een vals alarmsignaal gaat, kan elke bevoegde politieambtenaar het buitenlicht of de buitensirene met alle middelen neutraliseren of laten neutraliseren zonder echter in een gebouw dat als woning wordt gebruikt te mogen binnendringen zonder de toestemming van de bewoner of van zijn contactpersoon.

HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepalingen en slotbepalingen

Art. 13. Het koninklijk besluit van 29 oktober 1998 tot vaststelling van de voorwaarden voor installatie, onderhoud en gebruik van alarmsystemen en beheer van alarmcentrales en het koninklijk besluit van 23 april 1999 tot vaststelling van de procedure van de goedkeuring van de alarmsystemen en alarmcentrales, bedoeld in de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, worden opgeheven.
Art. 14. Voor de alarmsystemen die op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit geïnstalleerd zijn, moet de beveiligingsonderneming binnen de twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van dit besluit een gebruikersboekje, zoals bedoeld in artikel 3, § 1, van dit besluit, hebben afgegeven aan de gebruiker van het alarmsysteem.
De buitensirenes die op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit geïnstalleerd zijn, moeten voldoen aan de bepaling van artikel 6, § 1, van dit besluit binnen de twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
De alarmsystemen voorzien van een buitensirene die op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit geïnstalleerd zijn moeten uiterlijk binnen de twaalf maanden na de datum van de inwerkingtreding van dit besluit voorzien worden van een buitenlicht zoals bedoeld in artikel 6, § 2, van dit besluit.
Art. 15. Dit besluit treedt in werking één maand nadat het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 16. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 19 juni 2002.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Binnenlandse Zaken,
A. DUQUESNE

Bijlage
GEBRUIKERSBOEKJE
ALARMSYSTEEM
Dit gebruikersboekje verzamelt alle inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van een grondige en volledige controle door de politiediensten conform de bepalingen van het koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden voor installatie, onderhoud en gebruik van alarmsystemen en beheer van alarmcentrales.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 19 juni 2002 tot vaststelling van de voorwaarden voor installatie, onderhoud en gebruik van alarmsystemen en beheer van alarmcentrales.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Binnenlandse Zaken,
A. DUQUESNE