Publicatie : 1999-03-09
Numac : 1999000137

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN
8 FEBRUARI 1999. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de retributies, bedoeld in artikel 20 van de wet van 10 april 1990 op de <bewakingsondernemingen>, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten



VERSLAG AAN DE KONING
Sire,
Het koninklijk besluit, waarvan wij de eer hebben het aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, strekt ertoe de tekst van het koninklijk besluit van 14 mei 1991 tot vaststelling van de retributies bedoeld in artikel 20 van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten te vervangen.
Algemene toelichting
Het koninklijk besluit van 14 mei 1991 tot vaststelling van de retributies bedoeld in artikel 20 van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten voorziet niet dat de bedragen van de retributies worden gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen. Om de complexiteit van de berekening van de heffingsbedragen niet te vergroten, is de inlassing van dit principe ook niet wenselijk. Dit betekent echter wel dat de voorziene bedragen van tijd tot tijd toch dienen aangepast te worden. Bijkomend dient rekening gehouden te worden met diverse nieuwe ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan binnen de sector private beveiliging en private bewaking, waardoor de werklast van de dienst belast met de administratie van de sector vergroot werd. Voorbeelden hiervan vormen de complexe regelgevingen inzake waardetransport, het voorzien van een erkenningsprocedure voor beveiligingssystemen van waarden, de notificatieprocedure voorde Europese Commissie, de depenalisatie van de meeste inbreuken op de wet van 10 april 1990 ingevolge de inwerkingtreding op 28 augustus 1997 van de wet van 18 juli 1997 tot wijziging van de wet van 10 april 1990, op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten. Bovendien wordt jaarlijks een stijging vastgesteld van het aantal aanvragen tot erkenning of vergunning of de vernieuwing ervan (zie bijlage 1).
Voor de systematische opvolging van deze dossiers zal een uitbreiding van het personeelsbestand van deze administratie nodig zijn.
Sedert de inwerkingtreding op 28 augustus 1997 van de wet van 18 juli 1997 tot wijziging van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten en de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie, gewijzigd door de wet van 29 juli 1934 en de wet van 30 januari 1991, dienen de zelfstandige coöperatieve vennoten die hun activiteiten louter ten bate van één enkele onderneming en in een werkelijke band van hiërarchische afhankelijkheid uitoefenen, persoonlijk over een vergunning als bewakingsonderneming te beschikken, zelfs als de coöperatieve vennootschap als rechtspersoon reeds over een vergunning beschikt. Door het wegwerken van schijnzelfstandigen binnen de bewakingssector zal vermoedelijk de werklast toenemen.
Artikelsgewijs onderzoek
Artikel 1
Artikel 20 van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, zoals gewijzigd door de wet van 18 juli 1997, heeft uiteraard uitwerking met ingang van 7 juni 1991 (datum van inwerkingtreding van het voornoemd koninkijk besluit van 14 mei 1991).
Artikel 2
Omwille van de rechtszekerheid is het wenselijk dat het toepassingsgebied duidelijk afgebakend wordt in het koninklijk besluit. Daarom worden een aantal definities van de gebruikte begrippen ingevoegd.
In het bijzonder voor het bepalen van het aantal ingeschreven leerlingen per opleidingscyclus of bijscholingscyclus worden de tellingsnormen, gehanteerd door de instelling die subsidies verleent, overgenomen. Door deze afstemming kan een efficiënte controle uitgevoerd worden.
Artikel 3
Het basisbedrag van de jaarlijkse retributie voor de bewakingsondernemingen en de beveiligingsondernemingen wordt verhoogd van 10 000 frank tot 15 000 frank.
Dit basisbedrag wordt vermeerderd vanaf een bepaalde jaarlijkse omzet (5 000 000 frank); voor de optrekking van deze heffing van 2 promille naar 2,4 promille werd uitgegaan van een feitelijke indexverhoging (die nooit werd toegepast) van 18 %. Voor de bewakingsondernemingen wordt geen maximumbedrag voor de retributie meer bepaald maar is deze vermeerdering degressief naarmate de omzet stijgt.
In het bijzonder voor wat betreft de beveiligingsondernemingen hebben we vastgesteld dat ruim 81 % van de beveiligingsondernemingen de minimale retributie betaalt. De retributie voor beveiligingsondernemingen wordt berekend op het omzetcijfer verwezenlijkt door het leveren aan derden van diensten van conceptie, installatie met inbegrip van de diensten bestaande uit bekabeling, onderhoud of herstelling van de alarmsystemen en alarmcentrales, zoals weergegeven in het activiteitenverslag. Sommige beveiligingsondernemingen hebben in het verleden dit omzetcijfer kunstmatig laag gehouden doordat ze van de gerealiseerde omzet de inkomsten uit bekabeling van alarminstallaties in mindering brachten. Doordat de bekabeling van de alarmsystemen een wezenlijk onderdeel uitmaakt van de installatie ervan, dient ook de omzet gerealiseerd uit de bekabeling in aanmerking genomen te worden voor de berekening van de omzet inzake installatie.
Voor de interne bewakingsdiensten is een stelsel uitgewerkt waarbij de retributie per bewaakte vestiging afneemt naarmate het aantal bewaakte vestigingen toeneemt. Het komt voor dat ook organisaties uit de culturele sfeer een interne bewakingsdienst organiseren. Dit is voornamelijk het geval met musea. Zij beschikken evenwel niet over dezelfde financiële middelen als andere ondernemingen om zulks te doen. Om de drempel tot de organisatie van een interne bewakingsdienst voor hen niet nodeloos hoog te houden, is in dit geval voorzien in een afzonderlijk tarief voor de retributie.
Teneinde het bedrag van de retributie aangerekend aan de opleidingsinstellingen die een erkenning hebben verkregen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken voor het geven van de opleidingen in de sector van de privé-bewaking en de privé-beveiliging, in evenredigheid te brengen met het hoge inschrijvingsgeld en de subsidies die zij ontvangen per ingeschreven leerling wordt naast het basisbedrag van 1 200 frank per ingeschreven leerling een heffing van 5 procent voorzien op het voornoemde inschrijvingsgeld. Met inschrijvingsgeld wordt in deze context het geheel van betalingen bedoeld die een cursist dient te verrichten aan de opleidingsinstelling om zijn opleiding te volbrengen. Het inschrijvingsgeld omvat derhalve ook betalingen zoals deze voor documentatie, stages, examendeelname, enz.
Het basisbedrag is tot de helft gereduceerd zo het een bijscholingscursus betreft.
Artikel 4
Voortaan wordt bij aanvragen tot erkenning, vergunning, goedkeuring en homologatie of de vernieuwing ervan meer systematisch een bijdrage aangerekend ter dekking van de administratieve onkosten. Dit is ook het geval bij de goedkeuringsprocedure voor de beveiligingssystemen van waarden en de varianten.
De administratieve behandeling van een aanvraag van vernieuwing van deze erkenningen, vergunningen, goedkeuring en homologatie is hetzelfde als bij een eerste aanvraag, zodat niet langer een onderscheid moet gemaakt worden tussen de bedragen die hiervoor worden aangerekend ter dekking van de administratieve onkosten.
In het kader van de nieuwe reglementeringen met betrekking tot de beveiliging van waardetransporten wordt voorzien in een goedkeuringsprocedure voor de beveiligingssystemen van waarden en een homologatieprocedure voor de voertuigen voor waardevervoer gebruikt door de bewakingsondernemingen. Teneinde te voorkomen dat al te lichtzinnig aanvragen worden ingediend tot goedkeuring of homologatie wordt een bijdrage aangerekend ter dekking van de administratieve onkosten.
Deze administratieve onkost wordt eveneens aangerekend bij het ter goedkeuring voorleggen van de varianten van de beveiligingssystemen van waarden. In de praktijk komt het immers vaak voor dat bij niet-goedkeuring van een voorgelegd beveiligingssysteem van waarden, wijzigingen worden aangebracht waarna deze variant van het beveiligingssysteem ter goedkeuring wordt voorgelegd. Het systeem dient echter opnieuw aan bepaalde testen te worden onderworpen en voorgelegd te worden aan de Commissie betreffende de beveiliging van waarden. De verhoging van de administratieve last bij de behandeling van deze aanvragen werd echter tot nog toe niet gecompenseerd.
Ook voor de erkenning van opleidingsinstellingen wordt voor het eerst ook voorzien in een bijdrage voor administratieve onkosten. Ook hier wordt het principe gehanteerd dat deze bijdrage dient betaald te worden per afzonderlijk georganiseerde cursus.
Artikel 5
Voor de identificatiekaarten heeft het geen zin nog langer een onderscheid te maken tussen het bedrag van de retributie voor de aanmaak van een identificatiekaart en het bedrag van de retributie voor de hernieuwing van de identificatiekaart voor het aflopen van haar geldigheidstermijn. Voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken, Algemene Directie van de Algemene Rijkspolitie, blijft de kostprijs voor de aanmaak van deze identificatiekaarten gelijk.
Gezien de procedure voor de betaling van de identificatiekaarten afhangt van het contract dat met een externe firma wordt afgesloten en aldus herhaaldelijk kan wijzigen, wordt voorgesteld om deze procedure te laten bepalen door de Minister van Binnenlandse Zaken.
Artikel 6
Daarenboven worden, voor de vereenvoudiging van de inningen en afstemming op referenties ook enkele technische wijzigingen aangebracht.
Inzake de inningen van retributies voor bewakingsondernemingen en beveiligingsondernemingen werd in het voornoemd koninklijk besluit van 14 mei 1991 bepaald dat de bedragen van de retributies dienen betaald te worden binnen de twee maand na de goedkeuring van de jaarrekening. De jaarrekeningen worden voor alle ondernemingen echter niet op hetzelfde moment goedgekeurd. Anderzijds dienen de bewakingsondernemingen en beveiligingsondernemingen die werden opgericht als natuurlijk persoon geen goedkeuring van de jaarrekening op te maken. Om de inning te vereenvoudigen wordt er in dit besluit daarom een vaste datum bepaald waarop de jaarlijkse retributies dienen betaald te zijn.
Artikel 8
Tenslotte wordt bepaald dat het voornoemd koninklijk besluit van 14 mei 1991 wordt opgeheven.
Artikel 9
Dit ontwerp van koninklijk besluit zal voor het eerst worden toegepast op de retributies met betrekking tot het jaar 1999.
Ik heb de eer te zijn,
Sire,
van Uwe Majesteit,
de zeer eerbiedige
en zeer getrouwe dienaar,
De Minister van Binnenlandse Zaken,
L. VAN DEN BOSSCHE