Publicatie : 1998-12-01
Numac : 1998000735

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN
29 OKTOBER 1998. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden voor installatie, onderhoud en gebruik van alarmsystemen en beheer van alarmcentrales



VERSLAG AAN DE KONING
Sire,
Het koninklijk besluit, waarvan wij de eer hebben het aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, strekt ertoe het koninklijk besluit van 28 mei 1991 tot vaststelling van de voorwaarden voor installatie, onderhoud en gebruik van alarmsystemen en alarmcentrales door beveiligingsondernemingen, te vervangen.
Algemene toelichting
Het koninklijk besluit van 28 mei 1991 tot vaststelling van de voorwaarden voor installatie, onderhoud en gebruik van alarmsystemen en alarmcentrales door beveiligingsondernemingen omschrijft de voorschriften die de gebruiker moet naleven als een alarmsysteem wordt geïnstalleerd of zich een vals alarm voordoet. Het doel van het opleggen van deze verplichtingen aan de gebruikers van alarmsystemen is het gebruik van alarmsystemen te verbeteren en op die manier op termijn het aantal valse alarmen te verminderen en dus ook het aantal nutteloze interventies door de ordehandhavers.
Het onderhavig ontwerp van koninklijk besluit bevat tekstuele verbeteringen, verduidelijkingen van begrippen en noodzakelijke wijzigingen, rekening houdend met de actuele problemen die na zeven jaar praktische evaluatie van het koninklijk besluit van 28 mei 1991, tot uiting gekomen zijn.
Zo worden in de Nederlandse tekst van het voornoemd koninklijk besluit van 28 mei 1991 de woorden « de ingebruikneming » en « het in werking stellen » gebruikt ter vertaling van de woorden « la mise en service » en « mettre en service » in de Franse tekst. Zowel bij de term « in werking stellen » als bij de term « in gebruik nemen » van een alarmsysteem is echter een verkeerde interpretatie mogelijk gezien het zowel kan gaan om een actie van de installateur (aansluiting) als van de gebruiker (activering). Het risico op overlast begint echter op het moment dat de installatie bedrijfsklaar is. Er wordt dan ook voorgesteld om de term « het onder spanning zetten » van de alarminstallatie te gebruiken.
Teneinde een controle op de naleving van het koninklijk besluit beter te waarborgen, wordt een ketenbeding ingelast in het koninklijk besluit, in die zin dat de verantwoordelijkheid voor het voldoen aan bepaalde wettelijke voorwaarden bij de installatie van een alarmsysteem wordt verschoven van de gebruiker naar de erkende beveiligingsonderneming en/of de beheerder van een alarmcentrale.
In het licht van de technologische vooruitgang worden bovendien een aantal bijkomende waarborgen ingebouwd in het ontwerp van koninklijk besluit ter bescherming van het recht op privacy en het recht op onschendbaarheid van woning van de gebruiker van een alarmsysteem.
Artikelsgewijs onderzoek


HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied


Artikel 1
Omwille van de rechtszekerheid is het wenselijk dat het toepassingsgebied duidelijk afgebakend wordt in het koninklijk besluit. Daarom worden een aantal definities van de gebruikte begrippen ingevoegd.
Gezien het besluit beoogt het aantal nodeloze tussenkomsten van de politiediensten wegens valse alarmmeldingen zoveel mogelijk te beperken, worden begrippen als buitensirene, buitenlichtsignaal en monitorverbinding zo ruim mogelijk gedefinieerd teneinde alle alarmsystemen waarbij de politiediensten rechtstreeks of onrechtstreeks kunnen opgeroepen worden onder het toepassingsgebied van het koninklijk besluit te laten vallen.
In het bijzonder voor wat betreft de alarmsystemen met « monitorverbinding » moet, rekening houdend met de technologische evoluties inzake doorzending van alarmmeldingen, bij de definiëring van het begrip « monitorverbinding » duidelijk vermeld worden dat het gaat om elk communicatiemiddel waarmee de politiediensten rechtstreeks of onrechtstreeks kunnen op de hoogte gebracht worden van het alarm. Men kan niet enkel meer spreken van telefonische alarmdoormelding, maar ook meldingen via telenet-, internet- en satelietverbinding...


Artikel 2
Het feit dat het gebouw of het bijgebouw waarin het alarmsysteem geplaatst werd, al dan niet gebruikt wordt als woning of voor de uitoefening van beroepswerkzaamheden of voor de uitoefening van activiteiten zonder winstgevend doel of vrijwilligerswerk, doet niets af aan het storend effect voor de omwonenden en voor de politiediensten die vaak nutteloos moeten uitrukken wanneer deze alarmsystemen om de haverklap vals alarm geven.
Het koninklijk besluit is aldus van toepassing op de alarmsystemen die in enig onroerend goed werden geïnstalleerd, ongeacht waarvoor dit onroerend goed wordt aangewend of gebruikt.

HOOFDSTUK II

Verplichtingen voor de erkende beveiligingsonderneming

Artikel 3

§ 1. Om in het belang van de veiligheid de doeltreffende werking van een alarmsysteem te optimaliseren, de immuniteit tegen valse alarmen te verhogen en om de gevolgen van een poging tot kwaadwillige vernietiging en van de pogingen om het systeem buiten werking te stellen tot een minimum te herleiden, kunnen bepaalde methodes voor de installatie van alarmsystemen worden opgelegd door de Minister van Binnenlandse Zaken.

§ 2. Uit de afschriften van de processen-verbaal, opgesteld door de politiediensten naar aanleiding van een vals alarm, die worden toegestuurd aan de Algemene Directie van de Algemene Rijkspolitie, moet afgeleid worden dat de regelgeving in verband met alarmsystemen onvoldoende bekend is bij de gebruikers van alarmsystemen. Het moet echter beschouwd worden als een deontologische verplichting van de erkende installateur, die gezien de genoten opleiding een betere kennis heeft van de regelgeving, de klant bij wie hij een alarminstallatie plaatst mondeling informatie te verschaffen omtrent de verplichtingen van de gebruiker van een alarmsysteem. Teneinde deze informatieverplichting minimaal te waarborgen wordt de erkende beveiligingsonderneming verplicht gesteld een document aan de gebruiker van het alarmsysteem te overhandigen waarin de verplichtingen van de gebruiker van een alarmsysteem worden opgesomd.
Om voor bepaalde verplichtingen opgelegd aan de gebruiker van een alarmsysteem de bewijslast van de gebruiker te vereenvoudigen, moet de erkende beveiligingsonderneming hem de attesten overhandigen waaruit blijkt dat :
- het alarmsysteem werd goedgekeurd door de Commissie materieel overeenkomstig de goedkeuringsprocedure bepaald in het koninklijk besluit van 31 maart 1994 tot vaststelling van de procedure van de goedkeuring van de alarmsystemen en alarmcentrales, bedoeld in de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 januari 1996;
- het alarmsysteem geïnstalleerd werd of de installatie naderhand werd goedgekeurd door een erkende beveiligingsonderneming;
- een jaarlijks onderhoudscontract werd afgesloten met een erkende beveiligingsonderneming. Bij de verplichtingen van de gebruiker (artikel 9 van dit koninklijk besluit) is bepaald dat de installatie ten minste eenmaal per jaar moet worden nagezien door een erkende beveiligingsonderneming. Opdat de gebruiker van het alarmsysteem op de hoogte zou zijn van zijn verplichting moet deze bepaling uitdrukkelijk opgenomen worden in het onderhoudscontract.
Het is de bedoeling alle inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van een grondige en volledige controle door de politiediensten op de naleving van de bepalingen van het onderhavig koninklijk besluit te bundelen in het gebruikersboekje (onderhoudsboekje). Dit gebruikersboekje moet immers door de gebruiker van het alarmsysteem bewaard worden bij de alarminstallatie en in geval van vals alarm aan de politiediensten, ter inzage, overhandigd worden.
Niet de gebruiker maar de erkende beveiligingsonderneming moet verantwoordelijk gesteld worden voor het invullen van het gebruikersboekje (zie ook § 3 van hetzelfde artikel).
Het gebruikersboekje verbonden aan de reeds geïnstalleerde alarmsystemen op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit koninklijk besluit moet overeenkomstig de nieuwe bepalingen aangevuld worden door de erkende beveiligingsonderneming bij het eerstvolgend nazicht van het alarmsysteem vanaf de datum van de inwerkingtreding van dit koninklijk besluit (art. 16, eerste lid - overgangsbepaling).

Artikel 4

In België kwamen in de jaren 1986-1987 de eerste microprocessorcentrales op de markt die de installateur in staat stellen tot interventies op afstand via modem (Up-loading en Down-loading) en waarmee alarmsignalen verstuurd kunnen worden naar een ontvanger bij de installateur. Ter bescherming van het recht op privacy en het recht op onschendbaarheid van woning van de gebruiker van een alarmsysteem dienen dan ook bijkomende waarborgen te worden ingebouwd in het koninklijk besluit.

De Up-loading en Down-loading :
- De Down-loading laat de installateur toe om de centrale van een alarmsysteem te programmeren via zijn eigen personal computer (via fax-modem).
- Van Up-loading spreekt men wanneer de informatie van de centrale van het alarmsysteem wordt doorgegeven naar de installateur.
Om de veiligheid van de installatie te waarborgen, dient men echter hierbij de voorzorg te nemen dat de gebruiker van de alarminstallatie uitdrukkelijk aan de erkende beveiligingsonderneming de toelating moet geven om veranderingen aan het programma van buiten het beveiligd goed aan te brengen. Deze toelating kan gebeuren met een speciale code "Down-load"-code genoemd.

Artikel 5

Bij de programmatie, herstelling of bij het onderhoud van een alarmsysteem of alarmcentrale wordt door de erkende beveiligingsonderneming een installateurscode gehanteerd. Enkel de erkende beveiligingsonderneming die het alarmsysteem voor het eerst onder spanning zet, kan bijgevolg bij zijn klant de nodige herstellingen, controles, programmaties,... uitvoeren. Soms wordt deze installateurscode misbruikt door de erkende beveiligingsonderneming ten aanzien van de klant om zijn concurrentiepositie veilig te stellen. Indien de erkende beveiligingsonderneming na verzoek van de klant weigert de installatie over te hevelen aan een ander erkende beveiligingsonderneming kan het Ministerie van Binnenlandse Zaken hem verplichten zijn installateurscode mee te delen aan een door het Ministerie van Binnenlandse Zaken aangewezen geaccrediteerde certificatie- en keuringsinstelling.

HOOFDSTUK III. - Verplichtingen voor de beheerder van een alarmcentrale

Artikel 6
Teneinde de controle op de naleving van de wettelijke bepalingen beter te waarborgen wordt een ketenbeding ingelast. Hierbij komt de uiteindelijke verantwoordelijkheid op de controle van de naleving van sommige wettelijke bepalingen te liggen bij de beheerder van de alarmcentrale.
De beheerder van een alarmcentrale mag zijn diensten slechts aanbieden aan de gebruikers van een alarmsysteem die in het bezit zijn van de drie attesten, hen overhandigd door de erkende beveiligingsonderneming, waaruit blijkt dat het alarmsysteem voldoet aan de goedkeuringsnormen, geïnstalleerd werd of waarvan de installatie naderhand is goedgekeurd door een erkende beveiligingsonderneming en waarvoor met een erkende beveiligingsonderneming een onderhoudscontract werd afgesloten.
Op verzoek van de beëdigde ambtenaren belast met de controle op de naleving van de wet van 10 april 1990 en haar uitvoeringsbesluiten en van de politiediensten moet de beheerder van de alarmcentrale voor elk alarmsysteem, dat op zijn alarmcentrale (knooppunt waar de gegevens van de alarmsystemen, die hierop aangesloten zijn verwerkt worden) aangesloten is, een afschrift van deze 3 attesten kunnen tonen.
Aan de beheerder van de alarmcentrale wordt twee jaar (vanaf de inwerkingtreding van dit koninklijk besluit) de tijd gelaten om de afschriften van de attesten verbonden aan de alarmsystemen, die reeds, op het ogenblik van de inwerkingtreding van onderhavig koninklijk besluit, aangesloten zijn op de alarmcentrale, op te vragen (art. 16, tweede lid - overgangsbepaling).

Artikel 7
De beheerder van de alarmcentrale is bovendien verantwoordelijk voor de aanvulling van het gebruikersboekje van het alarmsysteem voor wat betreft de door hem verleende diensten.

HOOFDSTUK IV. - Verplichtingen voor de gebruiker van een alarmsysteem

Artikel 8
Dit artikel vergt geen commentaar.

Artikel 9
§ 1. De contactpersoon heeft een sleutelpositie op het moment dat de gebruiker van een alarmsysteem afwezig is. De politiediensten dienen dan ook over alle noodzakelijke gegevens betreffende deze persoon te beschikken. Het is inderdaad gebleken dat de installatie van een alarmsysteem doorgaans gemeld wordt, maar de nuttige personalia betreffende de contactpersoon worden vaak niet doorgegeven. Om de kans te vergroten dat er effectief iemand bereikt wordt, die snel ter plaatse kan zijn, opteert het ontwerp om twee contactpersonen als minimum te voorzien en tevens de verplichting op te leggen deze gegevens schriftelijk door te geven aan de korpschef van de gemeentepolitie.
De namen van de contactpersonen die schriftelijk werden doorgegeven aan de korpschef van de gemeentepolitie moet de gebruiker tevens vermelden in het gebruikersboekje.
De contactpersoon is een vertrouwenspersoon die zekere verplichtingen heeft. Het is wenselijk deze drie verplichtingen tekstueel duidelijk te onderscheiden, namelijk :
- de verplichting snel ter plaatse te zijn (derde lid);
- de verplichting om zich te kunnen toegang verschaffen tot het beveiligd gebouw (vierde lid);
- de verplichting kennis te hebben van de bediening van het alarmsysteem (vijfde lid).
Alhoewel deze plichten vanzelfsprekend lijken, blijkt uit de lezing van de processen-verbaal dat er vrij veel mank loopt, en dat de politiediensten op een verschillende wijze handelen wanneer de contactpersoon wel ter plaatse is, maar niet kan voldoen aan de andere voorwaarden.
Gezien iedere contactpersoon telkenmale de uitdrukkelijke toestemming moet geven om deze taak waar te nemen werd ervoor geopteerd in het koninklijk besluit niet meer te vermelden wie als contactpersoon kan fungeren.

§ 3. De politiediensten twijfelen soms of ze het alarmsysteem al dan niet zelf kunnen neutraliseren De nieuwe bewoordingen moeten alle twijfel wegnemen.

Artikel 10
Dit artikel vergt geen commentaar.

Artikel 11
In artikel 6 van het koninklijk besluit van 28 mei 1991 wordt aan de gebruiker de verplichting opgelegd om negen jaar na de datum waarop het alarmsysteem is geïnstalleerd een grondige controle van het systeem door een erkende beveiligingsonderneming te laten uitvoeren die tevens nagaat of het systeem voldoet aan de goedkeuringsnormen die van kracht zijn op het moment van de controle. Is dat niet het geval dan moet het systeem buiten werking worden gesteld.
Het verplichte jaarlijkse onderhoud, evenals de grondige controle van de alarminstallatie negen jaar na de installatie ervan zijn twee doeltreffende maatregelen om de doelstelling van de wet te verwezenlijken. Het feit dat nog veel "oude" systemen gebruikt worden die tien of twintig jaar geleden werden geïnstalleerd en waarvoor nog geen controle of actualisering na negen jaar werd uitgevoerd, is echter een ernstig probleem. Eén van de meest waarschijnlijke oorzaken van een loos alarm is immers de veroudering van de systemen. Een installatie die tien of twintig jaar geleden werd verwezenlijkt, maakt dus meer kans op een loos alarm dan een recent goedgekeurd systeem. Bovendien is het moeilijk voor de ordediensten controles uit te voeren op de verplichting zoals bepaald in artikel 6 van het voornoemd koninklijk besluit van 28 mei 1991, gezien een particulier niet verplicht is de facturen van de aankoop van bv. een alarmsysteem bij te houden en aldus moeilijk kan worden nagegaan wanneer het systeem geïnstalleerd is.
Aan de gebruiker wordt dan ook algemeen de verplichting opgelegd te beschikken over een alarmsysteem dat voldoet aan de goedkeuringsnormen, zoniet dient dit alarmsysteem vervangen te worden. Het bewijs hiervan kan geleverd worden door de gebruiker aan de hand van het attest van goedkeuring dat door de erkende beveiligingsonderneming dient overhandigd te worden.

HOOFDSTUK V. - Bepalingen betreffende alarmsystemen verbonden met een computer- of telecommunicatiesysteem van een 101-centrale
Artikelen 12 en 13
Deze artikelen vergen geen commentaar.

HOOFDSTUK VI. - Vals alarm

Artikel 14
De bedoeling van het artikel 14 (oude artikel 9) is om zoveel mogelijk valse alarmen te voorkomen. De praktijk leert echter dat veel gebruikers liever geen dure interventie van een beveiligingsonderneming wensen, en allerlei wegen zoeken om te ontsnappen aan hun wettelijke plicht.
De politiediensten opteren ervoor dat de gebruiker hen een bewijs voorlegt van een nazicht door een erkende beveiligingsonderneming. Deze verplichting kan tot nu toe enkel worden opgelegd indien het om een technisch defect gaat. Maar voor de politiediensten is het niet altijd eenvoudig de oorzaak te achterhalen. Vandaar dat er geopteerd wordt voor een andere formule : de politiediensten leggen aan de gebruiker steeds de verplichting op, hen binnen de tien werkdagen het bewijs van nazicht door een erkende beveiligingsonderneming voor te leggen, tenzij het duidelijk om een bedieningsfout gaat. Deze formule maakt de taak van de politiediensten iets eenvoudiger.
De politiediensten kunnen, wanneer binnen één jaar meer dan driemaal een vals alarm te wijten aan een technische oorzaak is vastgesteld, de gebruiker verplichten het alarmsysteem te laten keuren door een geaccrediteerde keuringsinstelling. De politiediensten leggen deze verplichting praktisch nooit op, gezien de oorzaak van het vals alarm niet altijd kan achterhaald worden.
Het ontwerp opteert ervoor het toepassingsveld uit te breiden en het opleggen van de keuring mogelijk te maken, wanneer binnen één jaar meer dan driemaal een vals alarm is vastgesteld dat niet te wijten is aan een verkeerde bediening. De keuring wordt verplicht gesteld ingeval er meer dan driemaal vals alarm is, te wijten aan een andere oorzaak dan een verkeerde bediening, in een periode van één maand. Het is aangewezen dat het gebruikersboekje van het alarmsysteem ook door de politiediensten als instrument wordt aangewend om te kunnen nagaan hoeveel keer het alarmsysteem reeds een valse alarmmelding heeft gegeven, waarbij de politiediensten zijn opgetreden.
Teneinde de controletaak van de politiedienst te vereenvoudigen dient het verslag opgemaakt door een geaccrediteerde keuringsinstelling bezorgt te worden aan de interveniërende politiedienst.
Uit de analyse van de gegevens over de valse alarmmeldingen, blijkt dat de grootste oorzaak van valse alarmen een verkeerde bediening van de gebruiker is. Teneinde de gebruikers te sensibiliseren om voorzichtiger met hun alarm om te springen moet een strafmaat voorzien worden indien er zich meer dan drie valse alarmen, te wijten aan een verkeerde bediening voordoen binnen één maand.

HOOFDSTUK VII. - Geaccrediteerde keuringsinstelling

Artikel 15
Dit ontwerp van koninklijk besluit voorziet in een keuring door een geaccrediteerde instelling van alarmsystemen die niet naar behoren functioneren (teveel valse alarmmeldingen geven - zie artikel 14, § 4) en van alarmsystemen verbonden met een computer- of telecommunicatiesysteem van een 101-centrale. Gelet op de taak betreft het hier keuringsinstellingen (inspectie-instellingen) en geen certificatie-instellingen.
Om zich te verzekeren van de kwaliteit van deze instellingen is het aangewezen om een beroep te doen op het accreditatieconcept. De keuringsinstellingen worden door het Ministerie van Economische Zaken, Beltest, geaccrediteerd in het kader van de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van certificatie- en keuringsinstellingen alsmede van beproevingslaboratoria. De criteria voor het behalen van een accreditatie zijn vervat in de norm NBN-EN45004. Wanneer de keuringsinstelling het accreditatiecertificaat heeft bekomen kan het een aanvraag indienen bij de Minister van Binnenlandse Zaken om te worden aangewezen voor het uitvoeren van de taken omschreven in de artikelen 13 en 14, § 4, van dit besluit.
Bij wijze van overgangsmaatregel kan de Minister van Binnenlandse Zaken een keuringsinstelling aanwijzen die niet voldoet aan de accreditatievoorwaarden. Deze overgangsmaatregel eindigt op 31 december 1999.

HOOFDSTUK VIII. - Overgangsbepalingen

Artikelen 16, 17, 18 en 19
Deze artikelen vergen geen commentaar.

Ik heb de eer te zijn,
Sire,
van Uwe Majesteit,
de zeer eerbiedige
en zeer getrouwe dienaar,
De Minister van Binnenlandse Zaken,
L. VAN DEN BOSSCHE

29 OKTOBER 1998. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden voor installatie, onderhoud en gebruik van alarmsystemen en beheer van alarmcentrales
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, inzonderheid op de artikelen 8, § 5, en 12, tweede lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 mei 1991 betreffende het verlenen van vergunningen aan bewakingsondernemingen of interne bewakingsdiensten en de erkenning van beveiligingsondernemingen, inzonderheid op de artikelen 2, 3 en 4;
Gelet op het koninklijk besluit van 31 maart 1994 tot vaststelling van de procedure van de goedkeuring van de alarmsystemen en alarmcentrales, bedoeld in de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 januari 1996, inzonderheid op artikel 3;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit dient verstaan te worden onder :
1° alarmsysteem of alarmcentrale : een alarmsysteem of alarmcentrale bedoeld in artikel 1, § 4, van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten;
2° Commissie materieel : de commissie zoals bepaald in artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 31 maart 1994 tot vaststelling van de procedure van de goedkeuring van de alarmsystemen en alarmcentrales, bedoeld in de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8januari 1996;
3° erkende beveiligingsonderneming : elke natuurlijke of rechtspersoon zoals bepaald in artikel 3 van het koninklijk besluit van 21 mei 1991 betreffende het verlenen van vergunningen aan bewakingsondernemingen of interne bewakingsdiensten en de erkenning van beveiligingsondernemingen;
4° installateur : de persoon die voor rekening van een erkende beveiligingsonderneming alarmsystemen installeert, onderhoudt of herstelt;
5° geaccrediteerde keuringsinstelling : een onafhankelijke instelling die voldoet aan de criteria van de norm NBN-EN45004 en geaccrediteerd is in het raam van de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van certificatie- en keuringsinstellingen, alsmede van beproevingslaboratoria;
6° commissie voor de erkenning van beveiligingsondernemingen : de commissie zoals bepaald in artikel 4 van het voornoemd koninklijk besluit van 21 mei 1991;
7° computer of telecommunicatiesysteem van een 101-centrale : het computer of telecommunicatiesysteem van de centrale voor dringende oproepen 101;
8° buitensirene : elk toestel dat geluidssignalen geeft, welke de facto gehoord kunnen worden door derden die zich niet in het beveiligde goed bevinden;
9° buiten-lichtsignaal : elk zwaailicht en/of knipperlicht, welke de facto gezien kunnen worden door derden die zich niet in het beveiligde goed bevinden;
10° monitorverbinding : elk communicatiemiddel waardoor de politie of rijkswacht rechtstreeks of onrechtstreeks van een alarmmelding op de hoogte gebracht kan worden;
11° beheerder van een alarmcentrale : de bewakingsonderneming zoals bepaald in artikel 2 van het voornoemd koninklijk besluit van 21 mei 1991, die een vergunning verkregen heeft van het Ministerie van Binnenlandse Zaken voor de activiteit bestaande uit het beheer van alarmcentrales;
12° gebruikersboekje : een genummerd vastbladig boekje waarin alle informatie omtrent het alarmsysteem zoals bepaald in de artikelen 3, § 2, 3°, 3, § 3, 7, 9, § 1, tweede lid, 13, vierde lid, 14, § 3, van dit besluit wordt opgenomen en dat moet bewaard worden op de plaats waar het alarmsysteem is geïnstalleerd;
13° vals alarm : elke alarmmelding die niet het gevolg is van een binnendringing die een misdrijf tegen personen of goederen beoogt.
Art. 2. Dit besluit is van toepassing op de alarmsystemen die :
1° geïnstalleerd zijn in enig onroerend goed;
2° voorzien zijn van een buitensirene, een buiten-lichtsignaal of een monitorverbinding.
Artikel 8 is evenwel van toepassing op de alarmsystemen die slechts aan de in het eerste lid, 1°, gestelde voorwaarde voldoen.
HOOFDSTUK II
Verplichtingen voor de erkende beveiligingsondernemingen
Art. 3. § 1. De Minister van Binnenlandse Zaken kan in het belang van de veiligheid de methodes opleggen voor de installatie van een alarmsysteem door een erkende beveiligingsonderneming.
§ 2. Bij het eerst onder spanning zetten van een alarmsysteem moet de erkende beveiligingsonderneming :
1° aan de gebruiker van het alarmsysteem de attesten afgeven waaruit blijkt dat :
- het alarmsysteem en de componenten ervan werden goedgekeurd door de Commissie materieel;
- de gebruiker het alarmsysteem heeft laten installeren door een erkende beveiligingsonderneming of zelf heeft geïnstalleerd en deze installatie naderhand heeft laten goedkeuren door een erkende beveiligingsonderneming;
- een jaarlijks onderhoudscontract werd afgesloten met een erkende beveiligingsonderneming, dat bepaalt dat de installatie ten minste eenmaal per jaar wordt nagezien door een erkende beveiligingsonderneming;
2° aan de gebruiker van het alarmsysteem een document afgeven waarin de verplichtingen van de gebruiker van een alarmsysteem zoals bepaald in dit besluit worden weergegeven;
3° aan de gebruiker van het alarmsysteem het gebruikersboekje afgeven, waarin de volgende gegevens zijn vermeld :
- de datum van het eerst onder spanning zetten van het alarmsysteem;
- de naam van de erkende beveiligingsonderneming;
- het erkenningsnummer van de erkende beveiligingsonderneming;
- de naam van de installateur die het alarmsysteem voor het eerst onder spanning heeft gezet en zijn handtekening.
§ 3. De erkende beveiligingsonderneming moet bij elk nazicht van het alarmsysteem de volgende gegevens inschrijven in het gebruikersboekje :
- de datum waarop de installatie is nagezien;
- de naam van de erkende beveiligingsonderneming;
- het erkenningsnummer van de erkende beveiligingsonderneming;
- de naam van de installateur die het nazicht heeft uitgevoerd en zijn handtekening;
- de uitgevoerde werkzaamheden (of herstellingen).
Art. 4. Het programmeren van de centrale van het alarmsysteem, dat voor het eerst onder spanning wordt gezet, het naderhand aanbrengen van wijzigingen aan de bestaande programmatie, het aan- en uitschakelen van het alarmsysteem, en het opvragen van informatie van de centrale van het alarmsysteem kan door de erkende beveiligingsonderneming slechts geschieden in de volgende omstandigheden :
1° in het beveiligde goed waar het alarmsysteem is geïnstalleerd;
2° buiten het beveiligd goed wanneer deze handelingen telkens worden voorafgegaan door een bediening van het alarmsysteem door de gebruiker ervan of de door hem gemachtigde verantwoordelijke, hetzij met een veiligheidssleutel of hetzij met een veiligheidscode, waarmee de gebruiker zijn uitdrukkelijke toestemming voor het uitvoeren van deze handelingen kenbaar maakt.
Art. 5. Op verzoek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, Algemene Directie van de Algemene Rijkspolitie, moet de erkende beveiligingsonderneming haar installateurscode meedelen aan de door het Ministerie van Binnenlandse Zaken aangewezen geaccrediteerde keuringsinstelling.
HOOFDSTUK III. - Verplichtingen voor de beheerder van een alarmcentrale
Art. 6. De beheerder van de alarmcentrale biedt de dienst van beheer van alarmcentrales slechts aan, nadat hij in het bezit is gesteld van de afschriften van de attesten, zoals bedoeld in artikel 3, § 2, 1°, van hetzelfde besluit, die door een erkende beveiligingsonderneming afgeleverd werden aan de gebruiker van een alarmsysteem.
De afschriften van de in het eerste lid bedoelde attesten moeten gedurende vijf jaar worden bijgehouden door de beheerder van de alarmcentrale.
Art. 7. De beheerder van de alarmcentrale moet op het moment dat het alarmsysteem wordt aangesloten op zijn alarmcentrale de volgende gegevens inschrijven in het gebruikersboekje :
- de naam van de vergunde bewakingsonderneming die de diensten aanbiedt van het beheer van alarmcentrales;
- de periode waarop de dienstverlening, bestaande uit het beheer van alarmcentrales, betrekking heeft.
HOOFDSTUK IV. - Verplichtingen voor de gebruiker van een alarmsysteem
Art. 8. De gebruiker van een alarmsysteem moet, vanaf de vijfde dag na het eerst onder spanning zetten van het alarmsysteem, een schriftelijke aangifte gedaan hebben van het systeem bij de korpschef van de gemeentepolitie van de gemeente waar het alarmsysteem is geïnstalleerd
Art. 9. § 1. De gebruiker van een alarmsysteem moet vanaf de vijfde dag na het eerst onder spanning zetten van het alarmsysteem, schriftelijk aan de korpschef van de gemeentepolitie alle dienstige personalia bezorgd hebben van ten minste twee contactpersonen, die ofwel rechtstreeks, ofwel door de beheerder van een alarmcentrale onmiddellijk op de hoogte worden gesteld van iedere alarmmelding.
Voor de dag van de schriftelijke aangifte aan de korpschef van de gemeentepolitie moeten de naam en alle dienstige personalia van ten minste twee contactpersonen door de gebruiker van een alarmsysteem ingeschreven zijn in het gebruikersboekje.
Elke contactpersoon geeft uitdrukkelijk zijn instemming om bij afwezigheid van de gebruiker van de alarminstallatie, binnen dertig minuten nadat hij op de hoogte is gesteld van de alarmmelding, ter plaatse te zijn.
De contactpersoon moet snel bereikbaar zijn, en hij moet beschikken over de sleutels van het beveiligde gebouw of kennis hebben van de toegangssystemen.
Hij moet de alarminstallatie kunnen bedienen en moet minstens in staat zijn het systeem uit te schakelen.
§ 2. De gemeentepolitie geeft de in § 1 bedoelde informatie door aan het betrokken rijkswachtdistrict en, desgevraagd, aan de betrokken brigade van de gerechtelijke politie. De politiediensten dienen deze informatie op een veilige manier te bewaren.
§ 3. Indien binnen dertig minuten nadat een politiedienst op de hoogte is gebracht van een alarmmelding de gebruiker of de contactpersonen niet bereikbaar zijn, of indien binnen dertig minuten nadat deze persoon bereikt is, deze niet ter plaatse is, kan elke bevoegde politieambtenaar het alarmsysteem met alle middelen neutraliseren of laten neutraliseren zonder echter in een gebouw dat als woning wordt gebruikt te mogen binnendringen zonder de toestemming van de bewoner of van één van de contactpersonen.
Art. 10. Een alarmsysteem dat de gebruiker zelf heeft geïnstalleerd, mag voor het eerst onder spanning worden gezet, nadat een erkende beveiligingsonderneming de installatie heeft goedgekeurd.
Het voor het eerst onder spanning zetten van een alarmsysteem wordt afhankelijk gesteld van het sluiten van een onderhoudscontract. De installatie moet ten minste eenmaal per jaar worden nagezien door een erkende beveiligingsonderneming.
Het gebruikersboekje, waarin de gegevens opgesomd in de artikelen 3, § 2, 3°, 3, § 3, 7, 9, § 1, tweede lid, 13, vierde lid, 14, § 3, van dit besluit ingeschreven moeten worden, moet voorhanden zijn op de plaats waar het alarmsysteem is geïnstalleerd opdat de politie- en rijkswachtautoriteiten daarvan inzage kunnen nemen in geval van alarm.
Art. 11. Het alarmsysteem voldoet niet aan de goedkeuringsnormen en dient bij het eerstvolgende jaarlijkse onderhoud vervangen te worden wanneer het alarmsysteem en zijn componenten niet eerder werden goedgekeurd door de Commissie materieel.
HOOFDSTUK V. - Bepalingen betreffende alarmsystemen verbonden met een computer- of telecommunicatiesysteem van een 101-centrale
Art. 12. § 1. Voor een rechtstreekse verbinding van een alarmsysteem of een alarmcentrale met een computer- of telecommunicatiesysteem van een politiedienst komen alleen publiekrechtelijke rechtspersonen in aanmerking.
Privaatrechtelijke, natuurlijke of rechtspersonen, kunnen evenwel uitzonderlijk de toestemming krijgen om hun alarmsysteem of hun alarmcentrale te laten verbinden met een computer- of telecommunicatiesysteem van een politiedienst. Die toestemming wordt verleend door degene die het beheer heeft over een computer- of telecommunicatiesysteem van een 101-centrale waarmede de verbinding wordt gevraagd.
§ 2. Een rechtstreekse verbinding met een computer- of telecommunicatiesysteem van een politiedienst kan slechts tot stand worden gebracht door een verbinding met een computer- of telecommunicatie-systeem van een 101-centrale.
De verbinding met een computer- of telecommunicatiesysteem van een andere politiecentrale kan evenwel uitzonderlijk worden toegestaan door de Minister van Binnenlandse Zaken.
§ 3. Bij het gebruik van een aansluiting van een alarmsysteem of een alarmcentrale op een computer- of telecommunicatiesysteem van een 101-centrale moeten volgende regels worden in acht genomen :
1° de inhoud van een alarmoproep moet duidelijk zijn. Hieruit moet de identiteit blijken van de andere personen die door de oproep zijn gewaarschuwd;
2° de 101-centrale moet onmiddellijk verwittigd worden van de annulering van een alarmoproep;
3° voor eenzelfde incident op dezelfde plaats mogen maximaal drie alarmoproepen op het computer- of telecommunicatiesysteem van een 101-centrale binnenkomen.
Art. 13. Een alarmsysteem dat verbonden is met een computer- of telecommunicatiesysteem van een 101-centrale kan voor het eerst onder spanning worden gezet nadat een geaccrediteerde keuringsinstelling het gebruikte materieel en de tot stand gebrachte installatie heeft gecontroleerd en goedgekeurd.
De beslissing tot goedkeuring of tot gemotiveerde weigering daarvan dient genomen te worden binnen de dertig dagen nadat de aanvraag tot goedkeuring door de gebruiker, bij aangetekende brief, werd toegestuurd aan de geaccrediteerde keuringsinstelling. Indien de beslissing tot goedkeuring of tot weigering daarvan niet binnen de gestelde termijn aan de gebruiker wordt meegedeeld, mag deze zijn alarmsysteem voorlopig in werking stellen.
Bij goedkeuring van het geïnstalleerde alarmsysteem wordt een keuringslabel aangebracht op de sirene van het alarmsysteem of op een andere zichtbare plaats.
De datum van goedkeuring, de naam van de geaccrediteerde keuringsinstelling en van de controlerende persoon met diens handtekening, worden in het gebruikersboekje vermeld.
De uitkomst van de keuring wordt in een vertrouwelijk verslag opgetekend en aan de betrokken beveiligingsonderneming en de betrokken beheerder van de 101-centrale bezorgd.
HOOFDSTUK VI. - Vals alarm
Art. 14. § 1. Binnen de 24 uren nadat er zich een vals alarm heeft voorgedaan, waarvan de optredende politiedienst niet zelf heeft vastgesteld dat het uitsluitend te wijten is aan een verkeerde bediening van het alarmsysteem, vraagt de gebruiker of, bij diens afwezigheid, één van de contactpersonen, aan een erkende beveiligingsonderneming om ter plaatse te komen. De erkende beveiligingsonderneming moet binnen de 24 uren na de oproep ter plaatse komen om de oorzaak van het alarm vast te stellen en de nodige maatregelen te nemen om een nieuw vals alarm te voorkomen dat te wijten zou zijn aan dezelfde oorzaak.
§ 2. De gebruiker, of bij diens afwezigheid, één van de contactpersonen dient binnen tien dagen, nadat het vals alarm zich heeft voorgedaan, aan de opgetreden politiedienst het bewijs voor te leggen waaruit blijkt dat een erkende beveiligingsonderneming binnen de in § 1 bepaalde termijn, ter plaatse is gekomen.
§ 3. Bij elk optreden van de politiediensten nadat zich een vals alarm heeft voorgedaan, noteren de politiediensten de datum en uur van hun optreden en hun vaststellingen aangaande de oorzaak van het vals alarm in het gebruikersboekje van het alarmsysteem.
§ 4. Wanneer de politiediensten binnen één jaar meer dan driemaal vals alarm, niet te wijten aan een verkeerde bediening, hebben vastgesteld, kunnen zij de verplichting opleggen de installatie te laten keuren door een geaccrediteerde keuringsinstelling. Die instelling bezorgt een verslag van de keuring aan de gebruiker van het alarmsysteem, de erkende beveiligingsonderneming, de politiedienst en de Algemene Directie van de Algemene Rijkspolitie bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Indien de politiediensten binnen dezelfde maand meer dan driemaal vals alarm, niet te wijten aan een verkeerde bediening, hebben vastgesteld, moeten zij het alarmsysteem buiten werking stellen of laten stellen. Het systeem moet gekeurd worden door een geaccrediteerde keuringsinstelling. Die instelling beslist of de installatie kan worden hersteld of definitief buiten gebruik moet worden gesteld. Ze bezorgt een verslag van de keuring aan de gebruiker van het alarmsysteem, de erkende beveiligingsonderneming, de politiedienst en de Algemene Directie van de Algemene Rijkspolitie bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
§ 5. In één maand mogen er zich niet meer dan drie valse alarmmeldingen aan de politiediensten voordoen die te wijten zijn aan een verkeerde bediening door of een nalatigheid van de gebruiker van het alarmsysteem.
HOOFDSTUK VII. - Geaccrediteerde keuringsinstelling
Art. 15. Om als geaccrediteerde keuringsinstelling te worden aangewezen door de Minister van Binnenlandse Zaken om de taken uit te voeren zoals bepaald in de artikelen 13 en 14, § 4, van dit besluit dient de keuringsinstelling een aanvraag hiertoe te richten aan de Minister van Binnenlandse Zaken.
Deze aanvraag moet vergezeld zijn van het accreditatiecertificaat dat de overeenkomstigheid met de criteria van de norm NBN EN-45004 aantoont.
HOOFDSTUK VIII. - Overgangsbepalingen
Art. 16. Wanneer het alarmsysteem reeds op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit geïnstalleerd is, moet door de erkende beveiligingsondernemingen voldaan worden aan de verplichtingen, zoals bedoeld in artikel 3, § 1 en § 2, van dit besluit, bij het eerstvolgende nazicht van het alarmsysteem na de datum van de inwerkingtreding van dit besluit.
De beheerder van een alarmcentrale moet in het bezit zijn van de afschriften van de attesten, zoals bedoeld in artikel 6 van dit besluit, voor elke nieuwe overeenkomst die afgesloten wordt na de inwerkingtreding van dit besluit.
Hij moet vanaf twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit in het bezit zijn van de afschriften van de attesten, zoals bedoeld in artikel 6 van dit besluit, voor alle alarmsystemen die aangesloten zijn op zijn alarmcentrale.
Tot 31 december 1999 kan de Minister van Binnenlandse Zaken keuringsinstellingen die niet voldoen aan de accreditatievoorwaarden aanwijzen voor het uitvoeren van de taken die door de artikelen 13 en 14, § 4, worden opgedragen aan de geaccrediteerde keuringsinstellingen.
Art. 17. Het koninklijk besluit van 28 mei 1991 tot vaststelling van de voorwaarden voor installatie, onderhoud en gebruik van alarmsystemen en alarmcentrales door beveiligingsondernemingen wordt opgeheven.
Art. 18. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 19. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 29 oktober 1998.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Binnenlandse Zaken,
L. VAN DEN BOSSCHE