Publicatie : 2004-06-03
Numac : 2004000264

FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN
7 MEI 2004. - Wet tot wijziging van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de <beveiligingsondernemingen> en de interne bewakingsdiensten, de wet van 29 juli 1934 waarbij private milities verboden worden en de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective



ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten
Art. 2. Het opschrift van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, gewijzigd door de wetten van 18 juli 1997, 9 juni 1999 en 10 juni 2001, wordt vervangen als volgt : « Wet tot regeling van de private veiligheid. »
Art. 3. In artikel 1 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1997, 9 juni 1999 en 10 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1, eerste lid, 5°, worden de woorden « op voor het publiek toegankelijke plaatsen » vervangen door de woorden « op al dan niet voor het publiek toegankelijke plaatsen »;
2° § 1, eerste lid, wordt aangevuld als volgt :
« 6° verrichten van de vaststellingen, die uitsluitend betrekking hebben op de onmiddellijk waarneembare toestand van goederen die zich bevinden op het openbaar domein, in opdracht van de bevoegde overheid of van de houder van een overheidsconcessie;
7° begeleiding van groepen van personen met het oog op de verkeersveiligheid. »;
3° in § 1 worden tussen het eerste en het tweede lid de volgende leden ingevoegd :
« De activiteit, bedoeld in het eerste lid, 5°, mag niet worden uitgeoefend op de openbare weg behoudens op plaatsen, bedoeld in artikel 11, § 3.
De vaststellingen, bedoeld in het eerste lid, 6°, hebben de waarde van het vermoeden, zoals bedoeld in artikel 1353 van het Burgerlijk Wetboek. Zij kunnen de aangifte van inbreuken inhouden voorzover deze uitsluitend bestraft kunnen worden met een administratieve sanctie.
De activiteit, bedoeld in het eerste lid, 7°, mag enkel worden uitgeoefend voor de begeleiding van groepen fietsers en automobilisten, van deelnemers aan sportwedstrijden en van scholieren. »;
4° § 1 wordt aangevuld met het volgende lid :
« Bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad kunnen de categorieën van inrichtingen, evenementen of activiteiten worden bepaald waarvoor toezicht, bescherming of controle moet worden georganiseerd in de zin van het eerste lid. Deze verplichting kan evenwel slechts worden opgelegd indien aan volgende voorwaarden is voldaan :
a) de verplichting is verantwoord om redenen van veiligheid of ter voorkoming van misdrijven;
b) de inzet van politiecapaciteit zou de opdrachten, bedoeld in de artikelen 36 of 62 van de wet van 7 december 1998 tot de organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, in het gedrang kunnen brengen;
c) de beoogde bewakingsactiviteiten vinden plaats op de openbare weg of op voor het publiek toegankelijke plaatsen. »;
5° § 2 wordt vervangen als volgt :
« § 2. In de zin van deze wet wordt als interne bewakingsdienst beschouwd, elke dienst die door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon ten eigen behoeve wordt georganiseerd in de vorm van een onder § 1, eerste lid, 5°, bedoelde activiteit of, voorzover ze plaatsvindt op voor publiek toegankelijke plaatsen, in de vorm van een onder § 1, eerste lid, 1° tot 4°, 6° of 7°, bedoelde activiteit. »;
6° het artikel wordt aangevuld als volgt :
« § 6. In de zin van deze wet wordt als onderneming voor veiligheidsadvies beschouwd, elke rechtspersoon of natuurlijke persoon die een activiteit uitoefent bestaande uit het aan derden verstrekken van diensten van advies ter voorkoming van strafbare feiten tegen personen of goederen, met inbegrip van het uitwerken, uitvoeren en evalueren van doorlichtingen, analyses, strategieën, concepten, procedures en trainingen op veiligheidsgebied.
In afwijking van het eerste lid wordt niet als een onderneming voor veiligheidsadvies beschouwd :
1° de onderneming waarvan de activiteit inzake veiligheidsadvies niet als een afzonderlijke dienst wordt aangeboden en een inherent bestanddeel uitmaakt van een andere hoofdactiviteit;
2° de levering van de diensten van advies door de overheid.
§ 7. In de zin van deze wet wordt als een voor het publiek toegankelijke plaats beschouwd elke plaats waar andere personen dan de beheerder en de personen die er werkzaam zijn toegang hebben ofwel omdat ze geacht worden gewoonlijk toegang te hebben tot die plaats, ofwel omdat ze er toegelaten zijn zonder individueel te zijn uitgenodigd.
§ 8. In de zin van deze wet wordt als opleidingsinstelling beschouwd, elke rechtspersoon of natuurlijke persoon die een opleiding organiseert met betrekking tot domeinen zoals bedoeld in de §§ 1 of 3.
§ 9. In de zin van deze wet wordt onder « personen die de werkelijke leiding hebben » verstaan de bedrijfsleider en alle personen met een gezagsfunctie, die aan de uitoefening van activiteiten, bedoeld in de §§ 1, 3, 6 of 8, verbonden is. »
Art. 4. In artikel 2 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1997, 9 juni 1999 en 10 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « na advies van de Minister van Justitie » vervangen door de woorden « na advies van de Veiligheid van de Staat en van de procureur des Konings van de vestigingsplaats van de onderneming en, bij ontstentenis ervan, van de Minister van Justitie. »;
2° in § 1 worden het tweede, derde, vijfde en zesde lid opgeheven;
3° § 1, zevende lid, wordt § 1bis, met dien verstande dat de huidige tekst vervangen wordt als volgt :
« § 1bis. In afwijking van § 1, zijn de interne bewakingsdiensten, als bedoeld in artikel 1, § 2, niet onderworpen aan de vergunningsplicht bedoeld in artikel 2, § 1 :
1° indien zij de activiteiten bepaald in artikel 1, § 1, eerste lid, 5° of 7°, slechts sporadisch uitoefenen en hierbij uitsluitend een beroep doen op natuurlijke personen die deze activiteiten sporadisch en op een onbezoldigde wijze uitoefenen;
2° indien zij uitsluitend activiteiten bepaald in artikel 1, § 1, eerste lid, 6°, uitoefenen in het kader van een met de overheid afgesloten concessieovereenkomst.
Deze interne bewakingsdiensten zijn niet onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 2, § 2, 3, 8, §§ 3 en 7, 13, 14 en 20. In het geval bedoeld onder het 1°, zijn zij bovendien niet onderworpen aan artikel 11, eerste lid, b).
De natuurlijke personen die worden ingezet door deze interne bewakingsdiensten zijn niet onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 5, eerste lid, 5°, en 6, eerste lid, 5°. In het geval bedoeld onder het 1°, zijn zij bovendien niet onderworpen aan artikel 5, eerste lid, 2°, en aan artikel 6, eerste lid, 2°, voorzover zij gedurende tenminste drie jaar hun wettige hoofdverblijfplaats hebben in België.
Zij kunnen de activiteiten bedoeld onder het 1° en het 2° uitoefenen na de toestemming te hebben verkregen :
a) van de burgemeester van de gemeente waar deze activiteiten plaatsvinden;
b) of van de burgemeester van de gemeente waar deze activiteiten starten, ingeval deze plaatsvinden op het grondgebied van meerdere gemeenten.
In beide gevallen wordt de toestemming van de burgemeester verleend na advies van de korpschef van de lokale politie. »;
4° § 2 wordt vervangen als volgt :
« § 2. De bewakingsondernemingen mogen geen andere activiteiten uitoefenen dan die opgesomd in artikel 1, § 1, en waarvoor zij een krachtens § 1 verleende vergunning hebben verkregen. Zij kunnen nochtans erkend worden om de in artikel 1, § 3, bedoelde activiteiten uit te oefenen en vergund worden om de in artikel 1, § 6, bedoelde activiteiten uit te oefenen.
De bewakingsondernemingen mogen de in artikel 1, § 1, eerste lid, 1° tot 3° en 5° tot 7°, bedoelde activiteiten niet uitoefenen ten behoeve van publiekrechtelijke rechtspersonen behoudens toestemming van de Minister van Binnenlandse Zaken. »
Art. 5. In artikel 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1997, 9 juni 1999 en 10 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
« 1° in het eerste lid worden de woorden « indien hij niet vooraf erkend is door de minister van Binnenlandse Zaken » vervangen door de woorden « indien hij niet vooraf erkend is door de Minister van Binnenlandse Zaken of door de door hem aangewezen ambtenaar. »;
2° het tweede tot vierde lid worden opgeheven;
3° de bestaande tekst van het eerste lid zal § 1 vormen;
4° het artikel wordt aangevuld als volgt :
« § 2. Niemand mag de diensten van een onderneming voor veiligheidsadvies aanbieden of zich als dusdanig bekend maken, indien hij daartoe vooraf geen vergunning heeft gekregen van de Minister van Binnenlandse zaken na advies van de Veiligheid van de Staat en van de procureur des Konings van de vestigingsplaats van de onderneming en, bij ontstentenis ervan, van de Minister van Justitie.
De vergunning wordt eerst afgeleverd nadat een door de Minister van Binnenlandse Zaken aangeduid certificatieorganisme heeft vastgesteld dat de onderneming voor veiligheidsadvies en haar diensten voldoen aan de normen van beroepskwaliteit.
De kwaliteitsnormen, bedoeld in het vorige lid, worden door de Minister van Binnenlandse Zaken goedgekeurd op voorstel van de door hem aangeduide beroepsorganisaties van ondernemingen voor veiligheidsadvies.
§ 3. Niemand mag de diensten van een opleidingsinstelling aanbieden of zich als dusdanig bekendmaken, indien hij daartoe vooraf geen erkenning heeft gekregen van de Minister van Binnenlandse Zaken.
De Minister van Binnenlandse Zaken erkent, onder de door de Koning vastgestelde voorwaarden, de opleidingen, voorgeschreven door deze wet. Hij kan tevens de centra aanduiden belast met de organisatie van de examens. »
Art. 6. In artikel 4bis van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de bestaande tekst zal § 2 vormen;
2° een § 1 wordt ingevoegd, luidende :
« § 1. De vergunning of de erkenning vermeldt de vergunde of erkende activiteiten en wordt eerst verleend indien de aanvrager voldoet aan alle voorschriften van deze wet en aan de door de Koning vastgestelde minimumvereisten inzake personeel en organisatorische, technische en infrastructurele middelen waarover de onderneming, dienst of instelling moet beschikken.
Indien de aanvrager van de vergunning of de erkenning geen exploitatiezetel heeft in België, houdt de Minister van Binnenlandse Zaken bij de beoordeling van de aanvraag rekening met de waarborgen verstrekt in het kader van de wettelijke en gereglementeerde uitoefening van de activiteiten, waarop de aanvraag betrekking heeft, in een andere lidstaat van de Europese Unie.
De vergunning en de erkenning worden verleend voor een termijn van vijf jaar; zij kunnen voor gelijke termijnen worden vernieuwd, met uitzondering van de erkenning als beveiligingsonderneming die wordt verleend voor een termijn van vijf jaar en voor termijnen van tien jaar kan vernieuwd worden.
De vergunning of de erkenning kan geschorst of ingetrokken worden overeenkomstig de bepalingen van artikel 17. Zij kunnen bovendien, op verzoek van de houder, ingetrokken worden overeenkomstig de door de Koning te bepalen nadere regels terzake. »
Art. 7. In artikel 5 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1997, 9 juni 1999 en 10 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de inleidende zin van het eerste lid wordt vervangen als volgt :
« De personen die de werkelijke leiding hebben van een onderneming, dienst of instelling, als bedoeld in artikel 1, en de personen die zitting hebben in de raad van bestuur van een onderneming, een instelling of een onderneming die activiteiten uitoefent als bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 5°, moeten voldoen aan de volgende voorwaarden : »;
2° in het eerste lid wordt het 1° vervangen als volgt :
« 1° niet veroordeeld geweest zijn, zelfs niet met uitstel, tot enige correctionele of criminele straf, bestaande uit een geldboete, een werkstraf of een gevangenisstraf.
Personen die soortgelijke, in kracht van gewijsde gegane veroordelingen hebben opgelopen in het buitenland, worden geacht niet aan de hierboven gestelde voorwaarde te voldoen.
Elke onderneming, dienst of instelling, bedoeld in artikel 1, is ertoe gehouden ogenblikkelijk de Minister van Binnenlandse Zaken te waarschuwen, zodra zij kennis neemt van het feit dat een persoon ingevolge een in kracht van gewijsde gegane veroordeling niet meer aan deze voorwaarde voldoet, en dient ogenblikkelijk een einde te maken aan elke taak die bij deze onderneming, dienst of instelling door deze persoon wordt vervuld. »;
3° in het eerste lid, 8°, wordt het woord « moraliteitsvoorwaarden » vervangen door het woord « veiligheidsvoorwaarden »;
4° het tweede lid wordt aangevuld met de woorden « of instelling »;
5° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid :
« De onder 5° vermelde voorwaarde geldt niet voor ondernemingen voor veiligheidsadvies en opleidingsinstellingen. »
Art. 8. In artikel 6 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1997, 9 juni 1999 en 10 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de inleidende zin van het eerste lid worden de woorden « de bewakingsonderneming, de beveiligingsonderneming of interne bewakingsdienst » vervangen door de woorden « een onderneming, dienst of instelling, bedoeld in artikel 1 »;
2° in het eerste lid, wordt het 1° vervangen als volgt :
« 1° niet veroordeeld geweest zijn, zelfs niet met uitstel, tot een gevangenisstraf van ten minste zes maanden wegens enig misdrijf, tot een gevangenisstraf van ten minste drie maanden wegens opzettelijke slagen of verwondingen, tot een gevangenisstraf of een andere straf wegens diefstal, heling, afpersing, misbruik van vertrouwen, oplichting, valsheid in geschriften, aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, of misdrijven, bepaald bij de artikelen 379 tot 386ter van het Strafwetboek, bij artikel 259bis van het Strafwetboek, bij de artikelen 280 en 281 van het Strafwetboek, bij de artikelen 323, 324 en 324ter van het Strafwetboek, bij de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en haar uitvoeringsbesluiten, de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie en haar uitvoeringsbesluiten, de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, of de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme en xenofobie ingegeven daden.
Personen die activiteiten uitoefenen zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, §§ 1, 6°, 6 en 8, mogen, in afwijking van het eerste lid, niet veroordeeld zijn, zelfs niet met uitstel tot enige correctionele of criminele straf, bestaande uit een geldboete, een werkstraf of een gevangenisstraf.
Personen die soortgelijke in kracht van gewijsde gegane veroordelingen hebben opgelopen in het buitenland, worden geacht niet aan de hierboven gestelde voorwaarde te voldoen.
Iedere persoon die ingevolge een in kracht van gewijsde gegane veroordeling niet meer aan deze voorwaarde voldoet is gehouden hiervan onmiddellijk de personen die de werkelijke leiding hebben van de onderneming, dienst of instelling op de hoogte te brengen.
De onderneming, dienst of instelling is gehouden ogenblikkelijk de Minister van Binnenlandse Zaken te waarschuwen, zodra de onderneming, dienst of instelling kennis heeft van het feit dat een persoon ingevolge een in kracht van gewijsde gegane veroordeling niet meer aan deze voorwaarde voldoet, en dient ogenblikkelijk een einde te maken aan elke taak die bij deze onderneming, dienst of instelling door deze persoon wordt vervuld. »;
3° in het eerste lid, 5°, wordt het woord « beroepservaring » ingevoegd tussen de woorden « beroepsopleiding en -vorming » en de woorden « en medisch en psychotechnisch onderzoek »;
4° in het eerste lid, 8°, wordt het woord « moraliteitsvoorwaarden » vervangen door het woord « veiligheidsvoorwaarden » en worden de woorden « de uit te oefenen bewakingsactiviteiten » vervangen door de woorden « een uitvoerende functie »;
5° in het tweede lid worden de woorden « De in het eerste lid onder het 2°, 3°, 5° en 8°, vermelde voorwaarden » vervangen door de woorden « De in het eerste lid onder het 2°, 3° en 5° vermelde voorwaarden » en wordt het woord « ondernemingen » vervangen door de woorden « ondernemingen, diensten en instellingen »;
6° het vierde lid wordt vervangen als volgt :
« De in het eerste lid onder het 2° en 3°, vermelde voorwaarden, alsook de onder het 5° bedoelde voorwaarden betreffende het medisch en psychotechnisch onderzoek zijn niet van toepassing op het personeel van de beveiligingsondernemingen en van de opleidingsinstellingen. »;
7° tussen het vierde en het vijfde lid worden de volgende leden ingevoegd :
« De onder 5° vermelde voorwaarde geldt niet voor het personeel van ondernemingen voor veiligheidsadvies.
De onder 6° vermelde voorwaarde geldt niet voor het personeel van opleidingsinstellingen. »
Art. 9. Artikel 6bis van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 9 juni 1999, wordt artikel 7, met dien verstande dat dit artikel vervangen wordt als volgt :
« Art. 7. § 1. Het onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden waaraan de personen bedoeld in de artikelen 5 en 6 moeten voldoen, gebeurt op initiatief van de door de Minister van Binnenlandse Zaken aangewezen ambtenaar.
De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, vraagt een onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden slechts aan nadat hij heeft vastgesteld dat betrokkene gekend is bij de diensten, als bedoeld in het derde lid, voor feiten of handelingen, bepaald door de Koning.
Het onderzoek wordt uitgevoerd, al naargelang het geval, door de personen bedoeld in artikel 16, eerste lid, of door de Veiligheid van de Staat.
§ 2. De aard van de gegevens die kunnen worden onderzocht, heeft betrekking op inlichtingen van gerechtelijke of bestuurlijke politie of beroepsgegevens van belang in het kader van de bepalingen vervat in de artikelen 5, eerste lid, 4° en 8° en 6, eerste lid, 4° en 8°.
De persoon die aan het onderzoek bedoeld in § 1, eerste lid, onderworpen wordt, dient hiertoe voorafgaandelijk en eenmalig, via de onderneming, dienst of instelling, waarvoor hij de activiteiten, zoals bedoeld in artikel 1 uitoefent of zal uitoefenen, zijn instemming te hebben gegeven, op een door de Minister van Binnenlandse Zaken te bepalen wijze.
De onderneming, dienst of instelling kan omtrent een persoon die zij beoogt aan te werven, en slechts nadat die zijn instemming, als bedoeld in het tweede lid, heeft verleend, de ambtenaar, als bedoeld in het eerste lid, vragen of hij een vraag tot onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden in overweging neemt. »
Art. 10. Artikel 7 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 juni 2001, wordt opgeheven.
Art. 11. In artikel 8 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1997, 9 juni 1999 en 10 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 1 wordt vervangen als volgt :
« § 1. De personen die in dienst van of voor rekening van bewakingsondernemingen of interne bewakingsdiensten werken, kunnen werkkleding dragen op voorwaarde dat :
1° deze geen aanleiding kan geven tot verwarring met die welke de agenten van de openbare macht dragen;
2° het model ervan is goedgekeurd door de Minister van Binnenlandse Zaken of door een door hem aangewezen ambtenaar.
De kledij is, op de wijze bepaald door de Minister van Binnenlandse Zaken en naar het door hem vastgelegd model, steeds voorzien van een embleem. »;
2° § 2, zesde lid, wordt opgeheven;
3° § 2, zevende lid, dat het zesde lid wordt, wordt vervangen als volgt :
« De Koning kan tevens het dragen van wapens bij de uitoefening van bepaalde bewakingsactiviteiten verbieden of aan voorwaarden verbinden. Voor het uitoefenen van de volgende activiteiten mogen geen wapens worden gedragen :
1° activiteiten, zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 4° tot 7°;
2° activiteiten, zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, voorzover deze plaatsvinden op de openbare weg of op voor publiek toegankelijke plaatsen;
3° activiteiten zoals bedoeld in artikel 1, §§ 3 en 6. »;
4° § 3, eerste lid, wordt vervangen als volgt :
« § 3. De personen die de werkelijke leiding hebben van een onderneming of dienst, bedoeld in artikel 1, en de personen die de in artikel 1, §§ 1, 3 en 6 bedoelde activiteiten uitvoeren moeten, indien zij een verblijfplaats hebben in België of indien zij geen verblijfplaats hebben in België, maar activiteiten uitoefenen, bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 5° tot 7°, houder zijn van een identificatiekaart, waarvan het model door de Minister van Binnenlandse Zaken wordt vastgesteld. De onderneming of de dienst kan zelf geen enkel soortgelijk document aan haar personeel afgeven. »;
5° in § 3, tweede lid, worden de woorden « door de Minister van Binnenlandse Zaken of een door hem aangewezen ambtenaar » ingevoegd tussen de woorden « afgegeven » en « indien »;
6° in § 3, vierde lid, worden de woorden « artikel 1 van deze wet » vervangen door de woorden « artikel 1, §§ 1 en 3. »;
7° er wordt een § 3bis ingevoegd, luidende :
« § 3bis. De ondernemingen en diensten die activiteiten als bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 6°, uitoefenen, kunnen deze activiteiten slechts uitvoeren nadat zij hiertoe uitdrukkelijk aangesteld zijn in een openbaar gemaakte beschikking, uitgevaardigd door de opdrachtgevende overheid of de overheid waarmee de opdrachtgevende onderneming een concessieovereenkomst heeft afgesloten.
Bij het uitvoeren van de activiteit bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 6°, is het de bewakingsagent verboden betrokken personen, getuigen of verantwoordelijken op te sporen, de identiteit te controleren, bijkomende inlichtingen in te winnen of personen te verhoren. »;
8° § 4 wordt vervangen als volgt :
« § 4. De Koning stelt de bijzondere technische normen vast waaraan de voertuigen, waarvan de bewakingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten gebruik willen maken voor het uitoefenen van hun bewakingsactiviteiten, moeten voldoen.
De Minister van Binnenlandse Zaken keurt de technische kenmerken van de voertuigen goed en kan bepalen dat deze, op kosten van de eigenaar, worden onderworpen aan een bijkomende autokeuring.
Die voertuigen mogen geen aanleiding geven tot verwarring met die welke gebruikt worden door de openbare macht. »;
9° § 5, eerste lid, wordt vervangen als volgt :
« § 5. De Koning kan de middelen, methodes en procedures bepalen die de ondernemingen en diensten kunnen of moeten aanwenden bij het uitoefenen van hun opdrachten.
Hij kan tevens voorwaarden opleggen aan de gebruiker van de dienstverlening zoals bedoeld in artikel 1, § 1 en § 3, met het oog op het nemen van maatregelen teneinde een maximale veiligheid te garanderen. »;
10° § 6 wordt vervangen als volgt :
« § 6. De controle van de kledij en de goederen van personen is verboden, behoudens in de hierna volgende gevallen :
1° bij toegangscontrole, waarbij de controle uitsluitend gericht is op het opsporen van wapens of gevaarlijke voorwerpen waarvan het binnenbrengen in een plaats het goede verloop van het evenement kan verstoren of de veiligheid van de aanwezigen in het gedrang kan brengen, nadat, ingeval de activiteiten plaatsvinden in een voor het publiek toegankelijke plaats, de bevoegde burgemeester overeenkomstig de door de Minister van Binnenlandse Zaken bepaalde regels zijn toestemming hiertoe heeft verleend;
2° bij uitgangscontrole, waarbij de controle uitsluitend gericht is op het voorkomen of vaststellen van de ontvreemding van goederen in de onderneming of op de werkplaats, ten overstaan van personen die er werkzaam zijn, in zoverre deze goederen of de aard van de onderneming voorkomen op een lijst bepaald bij een ministerieel besluit, omdat de ontvreemding van deze goederen voor de samenleving een bijzonder veiligheidsrisico kan uitmaken.
De in het eerste lid bedoelde controles zijn onderworpen aan de volgende cumulatieve uitoefeningsvoorwaarden :
a) zij kunnen enkel uitgevoerd worden in het kader van activiteiten zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 5°, met dien verstande dat de onder het 2° bedoelde controles niet kunnen worden uitgevoerd door personen die optreden in het kader van artikel 2, § 1bis, 1°;
b) zij gebeuren uitsluitend door bewakingsagenten van hetzelfde geslacht als de gecontroleerde persoon;
c) zij kunnen enkel uitgevoerd worden indien de betrokken personen zich vrijwillig aan de controle onderwerpen en, in het geval bedoeld in het eerste lid, 2°, worden de gecontroleerde personen geacht ermee te hebben ingestemd doordat ze enerzijds een werkplaats hebben betreden die behoort tot een onderneming of sector die omwille van zijn aard of de goederen die er zich bevinden aan een bijzonder veiligheidsrisico onderhevig is en daarom opgenomen is in een ministerieel besluit en doordat ze anderzijds hiervan uitdrukkelijk in kennis werden gesteld;
d) zij bestaan uitsluitend uit een oppervlakkige betasting van de kleding van de persoon en de controle van de door hem voorgelegde goederen die hij op zich of in zijn handbagage draagt en, in het geval bedoeld in het eerste lid, 2°, ook van de goederen die zich bevinden in zijn voertuig;
e) zij hebben uitsluitend betrekking op goederen die relevant zijn in het licht van hun wettelijk doel;
f) zij gebeuren niet systematisch, maar uitsluitend indien er op grond van de gedragingen van de betrokkene, van materiële aanwijzingen of van de omstandigheden, redelijke gronden zijn om te denken dat deze persoon, in het geval bedoeld in het eerste lid, 1°, een wapen of een gevaarlijk voorwerp kan dragen en, in het geval bedoeld in het eerste lid, 2°, goederen ontvreemd heeft.
In het geval, bedoeld in het eerste lid, 1°, kunnen de bewakingsagenten aan eenieder die zich tegen deze controle verzet of bij wie is vastgesteld dat hij of zij in het bezit is van een wapen of een ander gevaarlijk voorwerp de toegang tot de plaatsen waarop de toegangscontrole betrekking heeft, ontzeggen. »;
11° er wordt een § 6bis ingevoegd, luidende :
« § 6bis. Een bewakingsagent mag nooit aan iemand de toegang tot een voor publiek toegankelijke plaats ontzeggen op basis van een directe of indirecte discriminatie, zoals bedoeld in artikel 2, §§ 1 en 2 van de wet ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. Een bewakingsagent mag, in het bijzonder bij toegangscontrole, bij controle van kleding en goederen of bij het verzoek tot het verlaten van een plaats, geen dwang of geweld gebruiken, behoudens de dwang die bij de uitoefening van het recht, bedoeld in artikel 1, 3°, van de wet van 20 juli 1990 op de voorlopige hechtenis noodzakelijk is. »;
12° § 8 wordt aangevuld als volgt :
« Ze kunnen hun bevoegdheden slechts uitoefenen voorzover deze krachtens een wet niet uitsluitend zijn voorbehouden aan vertegenwoordigers van het openbaar gezag. »;
13° het artikel wordt aangevuld als volgt :
« § 10. Behoudens de artikelen 40bis.1 tot 3, 41.3.1 en 2, 59.19, tweede lid en 59.21, tweede zin, van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, is de regelgeving van toepassing op activiteiten, uitgeoefend door gemachtigde opzichters, signaalgevers, wegkapiteins, groepsleiders en werfopzichters, niet van toepassing op de uitoefening van de activiteit, bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 7°, door bewakingsagenten.
§ 11. Het is bewakingsagenten verboden om personen identiteitsdocumenten te laten voorleggen of te laten overhandigen, te controleren, te kopiëren of in te houden, behoudens in volgende gevallen en voorzover ze niet optreden in het kader van de regeling bedoeld in artikel 2, § 1bis :
1° identiteitsdocumenten te laten voorleggen gedurende de tijd nodig voor het controleren van de identiteit bij de toegang van niet voor publiek toegankelijke plaatsen, in zoverre deze plaatsen behoren tot een categorie die voorkomt op een lijst, vastgesteld door de minister omdat de toegang ertoe door onbevoegde personen een bijzonder veiligheidsrisico kan uitmaken;
2° identiteitsdocumenten te laten voorleggen in zoverre de bewakingsagent is aangesteld door de exploitant van een kansspelinrichting voor taken van toegangscontrole in de zin van artikel 62 van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers.
Deze identiteitscontroles zijn bovendien onderworpen aan de voorafgaande voorwaarde dat de betrokkene, na door de bewakingsagenten op de hoogte te zijn gesteld van zijn recht om zich tegen deze controle te verzetten, vrijwillig hiermee ingestemd heeft. De bewakingsagenten kunnen aan eenieder die zich tegen deze controle verzet de toegang tot de plaatsen waarop de toegangscontrole betrekking heeft, ontzeggen. »
Art. 12. In artikel 9 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 9 juni 1999 en 10 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 1 wordt vervangen als volgt :
« § 1. Wanneer de bewakingsondernemingen en interne bewakingsdiensten activiteiten zoals bedoeld in artikel 1, § 1, uitoefenen, brengen zij voorafgaandelijk aan de uitvoering van de activiteiten volgende instanties op de hoogte :
1° indien zij een exploitatiezetel hebben in België, de korpschef van de lokale politie waartoe de gemeente behoort waar de bewakingsactiviteiten, als bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, 5° tot 7°, worden uitgevoerd en, in geval de activiteiten plaatsvinden op het grondgebied van meerdere politiezones, de betrokken bestuurlijke directeurs-coördinatoren;
2° indien zij een exploitatiezetel hebben in België, en, in geval van activiteiten zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 2°, of in alle gevallen indien zij geen exploitatiezetel hebben in België, de Minister van Binnenlandse Zaken.
De korpschef en, in voorkomend geval, de bestuurlijke directeur-coördinator die deze inlichtingen hebben ontvangen, maken deze over aan de aan de betrokken burgemeesters en houden ze ter beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken, die ze op elk ogenblik kan opvragen. »;
2° in § 2 worden de woorden « dat zich over meer dan één gemeente uitstrekt » geschrapt.;
3° § 3 wordt vervangen als volgt :
« § 3. De Koning kan de bescheiden en de inlichtingen bepalen die door de ondernemingen en diensten in uitvoering van de §§ 1 en 2 dienen te worden overgemaakt. »;
4° in § 4 worden de woorden « De bewakingsondernemingen, de interne bewakingsdiensten, de beveiligingsondernemingen » vervangen door de woorden « De ondernemingen, diensten en instellingen, bedoeld in artikel 1 ».
Art. 13. In artikel 10 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1997, 9 juni 1999 en 10 juni 2001, worden de woorden « de bewakingsondernemingen, de interne bewakingsdiensten, de beveiligingsondernemingen, de personeelsleden van die ondernemingen of diensten » vervangen door de woorden « de ondernemingen, diensten en instellingen, bedoeld in artikel 1, alsmede de personeelsleden van die ondernemingen, diensten of instellingen ».
Art. 14. In artikel 11 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1997, 9 juni 1999 en 10 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid, dat het eerste lid van § 1 zal vormen, worden de woorden « , de ondernemingen voor veiligheidsadvies » ingevoegd tussen de woorden « de bewakingsondernemingen » en de woorden « en de interne bewakingsdiensten »;
2° in het tweede lid, dat het tweede lid van § 1 zal vormen, worden de woorden « de bewakingsondernemingen en interne bewakingsdiensten » vervangen door de woorden « de ondernemingen, diensten en instellingen »;
3° in het derde lid, dat § 2 zal vormen, wordt het woord « bewakingsondernemingen » vervangen door het woord « ondernemingen »;
4° het vierde en het vijfde lid zullen § 3 vormen, met dien verstande dat zij vervangen worden als volgt :
« § 3. De plaatsen bedoeld in artikel 1, § 1, tweede lid, zijn de volgende :
« 1° de voor het publiek toegankelijke plaatsen, behorend tot de infrastructuur van openbare vervoersmaatschappijen of luchthavens, voor zover het optreden van de bewakingsagenten geen verwarring meebrengt met deze van agenten van de openbare macht en voor zover de interne bewakingsdiensten of de ondernemingen hiervoor de toestemming hebben bekomen van de Minister van Binnenlandse Zaken;
2° de plaatsen waar een evenement, dat voldoet aan de vereisten, bepaald in het derde lid, georganiseerd wordt en gedurende de duur ervan en waarvan de perimeter waarbinnen het evenement plaatsvindt op een zichtbare wijze voor het publiek is afgebakend;
3° de niet-bewoonde plaatsen die tijdelijk of periodiek voor het publiek zijn afgesloten en gedurende de duur van deze afsluiting;
4° de gedeelten van de openbare weg grenzend aan de gebouwen van intenationale instellingen of ambassades, bepaald door de Minister van Binnenlandse Zaken, en waarvan de toegang voor het publiek tijdelijk beperkt is en gedurende de duur van de beperking.
Elk evenement als bedoeld in het 2° van het tweede lid, dient aan volgende voorwaarden te voldoen :
1° het evenement is uitsluitend van culturele, folkloristische of sportieve aard;
2° de overheid is niet betrokken bij de organisatie ervan;
3° de bestuurlijke overheid beschikt niet over aanwijzingen dat tijdens het evenement de orde zal worden verstoord.
In de gevallen bedoeld in 2° tot 4° van het tweede lid bepaalt een politiereglement de afbakening van de zone waar bewakingsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend, de duur of, in voorkomend geval de periodiciteit gedurende dewelke de maatregel geldt en de bewakingsonderneming die de opdracht zal uitvoeren.
In de gevallen bedoeld in 1° tot 4° van het tweede lid wordt het begin en het einde van de zone waar de activiteiten plaatsvinden, zichtbaar aangeduid op een wijze bepaald door de minister van Binnenlandse Zaken. »
Art. 15. In artikel 12 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 9 juni 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste en het tweede lid worden opgeheven;
2° in het derde lid, dat het enige lid wordt, wordt het woord « eveneens » geschrapt.
Art. 16. Artikel 13 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
« Elk voertuig dat door een onderneming of dienst wordt gebruikt en waarop een opschrift verwijst naar de vergunde of erkende activiteit en elk document dat uitgaat van een onderneming, dienst of instelling,
bedoeld in artikel 1, moet melding maken van de in artikel 2 bedoelde vergunning of de in artikel 4 bedoelde erkenning. »
Art. 17. In artikel 14 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 18 juli 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden de woorden « De bewakings- en beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten » vervangen door de woorden « De ondernemingen, diensten en instellingen, bedoeld in artikel 1 »;
2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid :
« De Minister van Binnenlandse Zaken stelt de Kamer van volksvertegenwoordigers jaarlijks in kennis van de evolutie van de technische middelen die het veiligheidsrisico voor de bewakingsagenten bij de uitvoering van hun opdrachten kunnen beperken, alsook de maatregelen die genomen werden teneinde het gebruik van deze middelen te bevorderen. »
Art. 18. In artikel 15 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 9 juni 1999 en 10 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 1, eerste lid, wordt vervangen als volgt :
« § 1. De personen die door een onderneming, dienst of instelling worden ingezet, verrichten de activiteiten, bedoeld in artikel 1, onder het uitsluitend gezag van het personeel belast met de werkelijke leiding van de onderneming, dienst of instelling. »;
2° in § 1, tweede lid, worden de woorden « De bewakingsonderneming, de interne bewakingsdienst of de beveiligingsonderneming » vervangen door de woorden « De onderneming, dienst of instelling »;
3° in § 2 wordt het woord « bewakingsactiviteiten » vervangen door de woorden « activiteiten, bedoeld in artikel 1 »;
4° in § 3 worden de woorden « een onderneming voor veiligheidsadvies » ingevoegd tussen de woorden « bewakingsonderneming » en « of een niet-erkende beveiligingsonderneming ».
Art. 19. In artikel 16 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het tweede lid wordt opgeheven;
2° in het derde lid, dat het tweede lid wordt, wordt het woord « onderneming » vervangen door de woorden « onderneming, dienst of instelling of de plaatsen waar de in artikel 1 bedoelde activiteiten worden uitgeoefend »;
3° tussen het derde lid, dat het tweede lid wordt, en het vierde lid wordt het volgend lid ingevoegd :
« Zij kunnen ter plaatse de staking van een handeling bevelen die een inbreuk uitmaakt op de artikelen 2, 4 of 8, §§ 1, 2, 5, 6, 6bis, 9 of 11 en de uitvoeringsbesluiten ervan. Het bevel moet, indien de inbreuk betrekking heeft op de artikelen 2 of 4, binnen tien werkdagen na ontvangst van het proces-verbaal dat de inbreuk waarop het bevel tot staking slaat, vaststelt, worden bekrachtigd door de ambtenaar, bedoeld in artikel 19, § 2. »;
4° het vijfde lid wordt vervangen als volgt :
« Het proces-verbaal dat de overtreding vaststelt wordt binnen vijftien dagen gestuurd aan de bevoegde ambtenaar, bedoeld in artikel 19, § 2.
Een afschrift van het proces-verbaal wordt gestuurd aan :
1° de overtreder;
2° de procureur des Konings, voor zover de vastgestelde overtreding betrekking heeft op de artikelen 8, § 2, tweede tot vijfde lid, 10 of 11 of voor zover de vastgestelde feiten een misdrijf kunnen uitmaken. »
Art. 20. In artikel 17, eerste lid, vervangen bij de wetten van 18 juli 1997 en 9 juni 1999, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het 1° wordt vervangen als volgt :
« 1° de verleende vergunning of erkenning, voor alle of voor sommige activiteiten, voor alle plaatsen waar die activiteiten worden uitgeoefend of sommigen ervan, intrekken of voor een termijn van ten hoogste zes maanden schorsen wanneer een in artikel 1 bedoelde onderneming, dienst of instelling de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten niet in acht neemt of niet meer aan de voorwaarden ervan voldoet of activiteiten uitoefent die onverenigbaar zijn met de openbare orde of de inwendige of de uitwendige veiligheid van de staat of wanneer gebreken werden vastgesteld in de controle die door dergelijke ondernemingen, diensten of instellingen wordt uitgeoefend op de naleving van de bepalingen van deze wet door hun personeelsleden of de personen die voor hun rekening werken; »;
2° het 3° wordt opgeheven.
Art. 21. In artikel 19 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1997, 9 juni 1999 en 10 juni 2001, en bij de koninklijke besluiten van 20 juli 2000 en 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 1, eerste lid, wordt vervangen als volgt :
« § 1. Aan elke natuurlijke of rechtspersoon, die de bepalingen van de wet of haar uitvoeringsbesluiten niet naleeft, de misdrijven bedoeld in artikel 18 uitgezonderd, kan :
1° een waarschuwing worden gericht waarbij de overtreder tot de stopzetting van deze handeling wordt aangemaand;
2° of een administratieve geldboete van 25,00 tot 25 000,00 euro worden opgelegd.
2° het tweede en derde lid van § 1 zullen het vierde en vijfde lid van de nieuwe § 5 vormen met dien verstande dat de woorden « de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de ondernemingen die een interne bewakingsdienst organiseren » worden vervangen door de woorden « de ondernemingen, de instellingen en de ondernemingen die een dienst organiseren »;
3° § 2, eerste lid, wordt vervangen als volgt :
« § 2. De Koning wijst de bevoegde ambtenaren aan, bedoeld in de artikelen 16, 19 en 20. »;
4° in § 2, tweede lid, worden de woorden « , bedoeld in artikel 16, vijfde lid, » ingevoegd tussen het woord « proces-verbaal » en de woorden « om de kwalificatie van de feiten te onderzoeken » en wordt het woord « ambtenaar » vervangen door de woorden « bevoegde ambtenaar »;
5° § 3, eerste lid, dat de nieuwe § 3 zal vormen, wordt vervangen als volgt :
« § 3. De bevoegde ambtenaar, bedoeld in § 2, eerste lid, beslist of er reden is om een waarschuwing te richten of een administratieve geldboete op te leggen. »;
6° het tweede en derde lid van § 3 zullen het tweede en derde lid van de nieuwe § 5 vormen;
7° er wordt een § 4 ingevoegd, luidende :
« § 4. De waarschuwing wordt de overtreder bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht. De waarschuwing vermeldt :
1° de ten laste gelegde feiten en de geschonden bepalingen;
2° de termijn waarbinnen deze feiten moeten worden stopgezet;
3° dat, indien aan de waarschuwing geen gevolg wordt gegeven, een administratieve geldboete kan worden opgelegd, overeenkomstig § 5 »;
8° een § 5 wordt ingevoegd waarvan het eerste lid luidt als volgt :
« § 5. De bevoegde ambtenaar, bedoeld in § 2, eerste lid, beslist tot het opleggen van een administratieve geldboete na degene die de wet schendt in de gelegenheid te hebben gesteld zijn verweermiddelen voor te dragen. »;
9° het eerste lid van de bestaande § 4 zal het zesde lid van de nieuwe § 5 vormen, met dien verstande dat de woorden « Degene die de wet schendt » worden vervangen door de woorden « Degene aan wie een administratieve geldboete werd opgelegd »;
10° Het tweede lid van de bestaande § 4 zal het zevende lid van de nieuwe § 5 vormen, met dien verstande dat de woorden « degene die de wet schendt » worden vervangen door de woorden « degene aan wie een administratieve geldboete werd opgelegd » en dat in de bepalingen onder 1° en 2° de woorden « de ambtenaar, bedoeld in § 2 » worden vervangen door de woorden « de bevoegde ambtenaar, bedoeld in § 2, eerste lid »;
11° de bestaande § 5 zal het achtste lid van de nieuwe § 5 vormen.
Art. 22. In artikel 20, § 3, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in 1° worden de woorden « de door de minister aangeduide ambtenaar » vervangen door de woorden « de bevoegde ambtenaar, bedoeld in artikel 19, § 2, eerste lid »;
2° in 2° worden de woorden « de ambtenaar, bedoeld in § 2 » vervangen door de woorden « de bevoegde ambtenaar, bedoeld in artikel 19, § 2, eerste lid, ».
Art. 23. Artikel 22 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 19 juli 1991, 18 juli 1997, 9 juni 1999 en 10 juni 2001, wordt aangevuld met de volgende paragrafen :
« § 7. Ondernemingen en diensten kunnen de activiteiten die ze op 1 februari 2003 uitoefenden en waarvoor deze wet voor het eerst een vergunningsplicht instelt, voortzetten gedurende de periode voorafgaand aan de betekening van de beslissing dienaangaande, indien zij de aanvraag tot vergunning voor deze activiteiten binnen twee maanden na de datum van inwerkingtreding van de wet, hebben ingediend.
§ 8. In afwijking van artikel 5, eerste lid, 1°, dienen de personen die de functie zoals bedoeld in artikel 5 uitoefenden op datum van inwerkingtreding van de wet te voldoen aan volgende voorwaarden : niet veroordeeld geweest zijn, zelfs niet met uitstel, voor de datum van inwerkingtreding van de wet van 7 mei 2004 tot wijziging van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, de wet van 29 juli 1934 houdende verbod van private milities en de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective, tot een gevangenisstraf van ten minste zes maanden wegens enig misdrijf of tot een gevangenisstraf van ten minste drie maanden wegens opzettelijke slagen of verwondingen of tot een lagere gevangenisstraf wegens diefstal, heling, afpersing, misbruik van vertrouwen, oplichting, valsheid in geschriften, aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, of misdrijven, bepaald bij de artikelen 379 tot 386ter van het Strafwetboek, bij artikel 259bis van het Strafwetboek, bij de artikelen 280 en 281 van het Strafwetboek, bij de artikelen 323, 324 en 324ter van het Strafwetboek, bij de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en haar uitvoeringsbesluiten, bij de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie en haar uitvoeringsbesluiten, bij de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens of bij de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme en xenofobie ingegeven daden, en niet veroordeeld geweest zijn, zelfs niet met uitstel, sedert de inwerkingtreding van dezelfde wet tot enige correctionele of criminele straf, bestaande uit een geldboete of een gevangenisstraf.
§ 9. In afwachting van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 7, § 1, tweede lid, vraagt de bevoegde ambtenaar een onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden slechts aan nadat hij heeft vastgesteld dat betrokkene gekend is bij de diensten, als bedoeld in artikel 7, derde lid, voor enig feit of handeling die een ernstige tekortkoming van de beroepsdeontologie kan uitmaken en daarom kan raken aan het vertrouwen in de betrokkene. »
HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet van 29 juli 1934 waarbij de private milities verboden worden
Art. 24. Artikel 1, tweede lid, van de wet van 29 juli 1934 waarbij de private milities verboden worden, gewijzigd bij de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, wordt vervangen als volgt :
« Dit verbod is niet van toepassing op de ondernemingen en diensten bedoeld in de wet tot regeling van de private veiligheid. »
HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective
Art. 25. Artikel 2, § 1, eerste lid, van de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective wordt vervangen als volgt :
« Niemand mag het beroep van privé-detective uitoefenen of zich als dusdanig bekend maken, indien hij daartoe vooraf geen vergunning heeft gekregen van de Minister van Binnenlandse Zaken, na advies van de Veiligheid van de Staat en van de procureur des Konings van de wettige hoofdverblijfplaats van de betrokkene en, bij ontstentenis ervan, de Minister van Justitie. »
HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding
Art. 26. Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 7 mei 2004.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Justitie
Mevr. L. ONKELINX
De Minister van Binnelandse Zaken,
P. DEWAEL
De Minister van Mobiliteit
B. ANCIAUX
Met 's Lands zegel gezegeld :
De Minister van Justitie
Mevr. L. ONKELINX
_______
Nota
(1) Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers :
50-2328 - 2002/2003 :
Nr. 1 : Wetsontwerp.
Nr. 2 : Amendement.
Nr. 3 : Verslag.
Nr. 4 : Tekst verbeterd door de commissie.
Nr. 5 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.
Integraal Verslag : 3 april 2003.
Stukken van de Senaat :
3-433 - 2003/2004 :
Nr. 1 : Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers tijdens de vorige zittingsperiode en van verval ontheven.
Nr. 2 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat.
Nr. 3 : Verslag.
Nr. 4 : Tekst verbeterd door de commissie.
Nr. 5 : Beslissing om niet te amenderen.
Handelingen van de Senaat : 11 maart 2004.