Publicatie : 1999-07-29
Numac : 1999000590

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN
9 JUNI 1999. - Wet tot wijziging van de wet van 10 april 1990 op de <bewakingsondernemingen>, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten (1)



ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1. De huidige wet regelt een materie bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2. In artikel 1 van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, gewijzigd door de wet van 18 juli 1997 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 1, eerste lid, wordt aangevuld met een punt 5°, luidend als volgt :
« 5° toezicht op een controle van personen met het oog op het verzekeren van de veiligheid op voor het publiek toegankelijke plaatsen. »
2° § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling :
« § 2. In de zin van deze wet wordt als interne bewakingsdienst beschouwd, elke dienst die door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon ten eigen behoeve en op voor het publiek toegankelijke plaatsen georganiseerd wordt in de vorm van onder § 1, eerste lid, 1°, 2°, 3° of 5° opgesomde activiteiten. »
Art. 3. In artikel 2 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 1, eerste lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Niemand mag een bewakingsonderneming exploiteren of een interne bewakingsdienst organiseren, of zich als dusdanig bekend maken, indien hij daartoe vooraf geen vergunning heeft gekregen van de Minister van Binnenlandse Zaken, na advies van de Minister van Justitie. »
2° In § 1, tweede lid, tussen de woorden « inzake » en « de technische uitrusting » worden de woorden « de financiële middelen en » geschrapt.
3° Dezelfde § 1 wordt aangevuld met een zesde lid, luidend als volgt :
« De personen bedoeld in artikel 1, § 2, van deze wet, die de activiteiten bepaald in artikel 1, § 1, eerste lid, 5°, van deze wet slechts sporadisch organiseren en hierbij uitsluitend beroep doen op natuurlijke personen die deze activiteiten op een onbezoldigde wijze uitoefenen, zijn niet onderworpen aan de vergunningsplicht voorzien in artikel 2, § 1, en aan de bepalingen voorzien in artikelen 2, § 2, 3, 8, § 3, 13, 14 en 20 van deze wet. De natuurlijke personen die worden ingezet zijn niet onderworpen aan de bepalingen voorzien in de artikelen 5, eerste lid, 5°, en 6, eerste lid, 5°, van deze wet en kunnen deze activiteiten uitoefenen nadat de burgemeester van de gemeente waar de activiteiten plaatsvinden hen, na advies van de korpschef van de lokale politie en van de door de Minister van Binnenlandse Zaken aangewezen ambtenaar, voor de uitoefening ervan de toestemming heeft verleend.
Elke beslissing wordt meegedeeld aan deze ambtenaar, die deze gegevens opneemt in een bestand, volgens de modaliteiten bepaald door de Koning, na advies van de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. »
4° § 2, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :
« De bewakingsondernemingen mogen de in artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, 2°, 3° en 5° bedoelde activiteiten niet uitoefenen ten behoeve van publiekrechtelijke rechtspersonen op voor het publiek toegankelijke plaatsen, behoudens toestemming van de Minister van Binnenlandse Zaken. »
5° In § 3 wordt het tweede lid vervangen door de volgende bepaling :
« De exploitatiezetel van de bewakingsonderneming moet in een lidstaat van de Europese Unie gelegen zijn. »
6° Er wordt aan § 3 een derde lid toegevoegd, luidend als volgt :
« De bewakingsonderneming, die in België geen exploitatiezetel heeft, moet een natuurlijke persoon aanwijzen, die haar vertegenwoordigt en in België de inlichtingen ter beschikking houdt, nodig voor de controle op de toepassing van deze wet. De Minister van Binnenlandse Zaken stelt de lijst van deze inlichtingen op. »
Art. 4. Het eerste lid van artikel 4 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Niemand mag een beveiligingsonderneming exploiteren, of zich als dusdanig bekendmaken, indien hij niet vooraf erkend is door de Minister van Binnenlandse Zaken. »
Art. 5. In artikel 5 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° In het eerste lid, 1°, worden na de woorden « artikelen 280 en 281 van het Strafwetboek, » de woorden « bij de artikelen 323, 324, en 324ter van het Strafwetboek, » toegevoegd.
2° Het eerste lid, 3°, wordt vervangen door volgende bepaling :
« 3° hun woonplaats, of bij gebreke ervan, hun normale verbijfplaats hebben in een lidstaat van de Europese Unie; ».
3° Het eerste lid wordt aangevuld met een punt 8°, luidend als volgt :
« 8° voldoen aan de moraliteitsvoorwaarden noodzakelijk voor een leidinggevende functie, en geen feiten gepleegd hebben die, zelfs als ze niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een strafrechtelijke veroordeling, een ernstige tekortkoming van de beroepsdeontologie uitmaken en daarom raken aan het vertrouwen in de betrokkene. »
Art. 6. In artikel 6 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° In het eerste lid, 1°, worden na de woorden « artikelen 280 en 281 van het Strafwetboek, » de woorden « bij de artikelen 323, 324 en 324ter van het Strafwetboek, » toegevoegd.
2° Het eerste lid, 3°, wordt vervangen door de volgende bepaling :
« 3° hun woonplaats, of bij gebreke ervan, hun normale verblijplaats hebben in een lidstaat van de Europese Unie; ».
3° Het eerste lid wordt aangevuld met een punt 8°, luidend als volgt :
« 8° voldoen aan de moraliteitsvoorwaarden, noodzakelijk voor de uit te oefenen bewakingsactiviteiten, en geen feiten gepleegd hebben die, zelfs als ze niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een strafrechtelijke veroordeling, een ernstige tekortkoming van de beroepsdeontologie uitmaken en daarom raken aan het vertrouwen in de betrokkene. »
4° Het tweede lid wordt aangevuld als volgt :
« De onder het eerste lid, 8°, vermelde voorwaarde geldt niet voor bewakingsagenten die uitsluitend activiteiten verrichten, bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1° en 4° van deze wet. »
Art. 7. Een artikel 6bis wordt ingevoegd, luidende :
« Art. 6bis. Het onderzoek naar de moraliteitsvoorwaarden waaraan de personen bedoeld in de artikelen 5 en 6 moeten voldoen, gebeurt op vraag van de door de Minister van Binnenlandse Zaken aangewezen ambtenaar of op vraag van de Minister van Justitie, in het kader van zijn adviesverlening, zoals bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet. Het wordt uitgevoerd, al naargelang het geval, door de personen bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet of door de Veiligheid van de Staat.
De aard van de gegevens die kunnen worden onderzocht, hebben betrekking op inlichtingen van gerechtelijke of bestuurlijke politie en beroepsgegevens van belang in het kader van de bepalingen in artikelen 5, eerste lid, 4°, 5, eerste lid, 8°, 6, eerste lid, 4° en 6, eerste lid, 8°.
De personen die aan een onderzoek bedoeld in het eerste lid onderworpen worden, dienen hiertoe voorafgaandelijk en eenmalig hun instemming te hebben gegeven, op een door de Minister van Binnenlandse Zaken te bepalen wijze. »
Art. 8. In artikel 8 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 2 wordt aangevuld met het volgende lid :
« Voor het uitvoeren van opdrachten, zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 5°, mogen geen wapens worden gebruikt. »;
2° er wordt een § 6 ingevoegd, luidend als volgt :
« § 6. Indien de activiteiten zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 5°, een toegangscontrole inhouden, kunnen de bewakingsagenten belast met deze controle, een persoon van hetzelfde geslacht als het hunne, verzoeken zich vrijwillig aan een oppervlakkige controle van kleding en handbagage te onderwerpen, indien zij op grond van de gedragingen van deze persoon, van materiële aanwijzingen of van de omstandigheden, redelijke gronden hebben om te denken dat deze persoon een wapen kan dragen of een gevaarlijk voorwerp, waarvan het binnenbrengen in de publiek toegankelijke plaats het goede verloop van het evenement kan verstoren of de veiligheid van de aanwezigen in het gedrang kan brengen. De bewakingsagenten kunnen om afgifte van deze voorwerpen verzoeken. Eenieder die zich tegen deze controle of afgifte verzet of bij wie is vastgesteld dat hij of zij in het bezit is van een wapen of een ander gevaarlijk voorwerp wordt door de bewakingsagenten de toegang tot de plaatsen waarop de toegangscontrole betrekking heeft, ontzegd. Deze controles mogen slechts geschieden, nadat de bevoegde burgemeester de toestemming heeft verleend tot het uitvoeren ervan. De Minister van Binnenlandse Zaken bepaalt de modaliteiten waarbij deze toestemming wordt verleend. »;
3° een § 7 wordt toegevoegd, luidend als volgt :
« § 7. De bewakingsagenten, die deel uitmaken van een interne bewakingsdienst en activiteiten uitoefenen bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 5°, kunnen personen die niet in het bezit zijn van een geldig vervoerbewijs, staande houden, op voorwaarde dat een politiedienst onmiddellijk verwittigd wordt en in afwachting dat deze ter plaatse komt. »
Art. 9. In artikel 9 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangbracht :
1° het eerste lid van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Wanneer de bewakingsondernemingen en interne bewakingsdiensten activiteiten zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, 4° en 5°, uitoefenen, brengen zij de burgemeester van de betrokken gemeente er vooraf van op de hoogte. De burgemeester houdt deze inlichtingen ter beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken, die ze op elk ogenblik kan opvragen. »;
2° in het vierde lid wordt het woord « en » tussen de woorden « bewakingsondernemingen » en « interne bewakingsdiensten » vervangen door een komma en worden de woorden « de beveiligingsondernemingen, alsmede de personen bedoeld in artikel 2, § 3, derde lid, van deze wet » tussen de woorden « interne bewakingsdiensten » en « beantwoorden » ingevoegd.
Art. 10. In artikel 10 van dezelfde wet wordt volgende wijziging aangebracht :
Tussen de woorden « bewakingsdiensten » en « de personeelsleden » worden de woorden « de beveiligingsondernemingen, de personen bedoeld in artikel 2, § 3, derde lid, van deze wet » ingevoegd.
Art. 11. Artikel 11 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid :
« Het is de bewakingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten verboden de activiteit zoals bepaald onder artikel 1, § 1, eerste lid, 5°, uit te oefenen met het oog op het verzekeren van de veiligheid op de openbare weg of in openbare plaatsen. »
Art. 12. Artikel 12 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Art. 12. De alarmsystemen en -centrales bedoeld in artikel 1, § 4, en de componenten daarvan, mogen niet in de handel worden gebracht of op enige andere wijze ter beschikking van de gebruikers worden gesteld dan nadat zij tevoren volgens een door de Koning vast te stellen procedure zijn goedgekeurd.
De alarmsystemen en alarmcentrales bedoeld in artikel 1, § 4, en de componenten daarvan, in de handel gebracht of op enige andere wijze ter beschikking van de gebruikers gesteld, moeten, te allen tijde, conform zijn met het prototype goedgekeurd volgens de door de Koning vast te stellen procedure bedoeld in het eerste lid.
De Koning bepaalt eveneens de voorwaarden voor de installatie, het onderhoud en het gebruik van de in artikel 1, § 4, bedoelde alarmsystemen en alarmcentrales en hun componenten. »
Art. 13. In artikel 15 van dezelfde wet, waarvan de tegenwoordige tekst § 2 zal vormen, wordt een § 1 ingevoegd, luidend als volgt :
« § 1. De personen die door de bewakingsonderneming, de interne bewakingsdienst of de beveiligingsonderneming worden ingezet, verrichten de activiteiten, bedoeld in artikel 1, § 1, of § 3, van deze wet, onder het uitsluitend gezag van het personeel belast met de werkelijke leiding van de bewakingsonderneming, interne bewakingsdienst of beveiligingsonderneming.
De bewakingsonderneming, de interne bewakingsdienst of de beveiligingsonderneming neemt alle voorzorgsmaatregelen en de personen belast met de werkelijke leiding verrichten de nodige controles opdat hun personeelsleden of de personen die voor hun rekening werken de wetten in het algemeen en deze wet en haar uitvoeringsbesluiten in het bijzonder zouden naleven. »
Art. 14. Artikel 17, eerste lid, 1°, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
« 1° de overeenkomstig de artikelen 2 en 4 verleende vergunning of erkenning, voor alle of voor sommige activiteiten, voor alle plaatsen waar die activiteiten worden uitgeoefend of slechts voor enkele plaatsen, intrekken of voor een termijn van ten hoogste zes maanden schorsen wanneer gebreken worden vastgesteld in de controle die door dergelijke ondernemingen of diensten wordt uitgeoefend op de naleving van de bepalingen van deze wet door hun personeelsleden of de personen die voor hun rekening werken; ».
Art. 15. Artikel 18, eerste lid, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Overtreding van de artikelen 8, § 2, tweede tot vijfde lid, en 11, wordt bestraft met een geldboete van 1 000 tot 1 000 000 frank. Overtreding van artikel 10 wordt bestraft met een geldboete van 100 tot 100 000 frank. »
Art. 16. Aan artikel 19 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 1, eerste lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Een administratieve geldboete van 1 000 tot 1 000 000 frank kan worden opgelegd aan elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die de bepalingen van de wet of haar uitvoeringsbesluiten niet naleeft, de misdrijven bedoeld in artikel 18 uitgezonderd. »;
2° aan § 1 wordt het volgende lid toegevoegd :
« Als waarborg tot betaling van de administratieve geldboete, storten de bewakingsondernemingen en de beveiligingsondernemingen met minder dan vijf personen bedoeld in artikel 6 van deze wet een som van 500 000 frank en de andere ondernemingen een som van 1 000 000 frank aan het fonds voor bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen, de interne bewakingsdiensten en de privé-detectives of voorzien zij in een uitvoerbare bankwaarborg ten belope van dezelfde sommen. De Minister van Binnenlandse Zaken bepaalt de modaliteiten en de procedure van deze waarborgstelling. »;
3° § 3, derde lid, wordt aangevuld met de woorden « en, in voorkomend geval, van de personen bedoeld in artikel 2, § 3, derde lid, van deze wet »;
4° § 4 wordt vervangen door volgende bepaling :
« § 4. Indien degene die de wet schendt of de burgerrechtelijke aansprakelijke persoon of de persoon bedoeld in artikel 2, § 3, derde lid, van deze wet, in gebreke blijft om de geldboete te betalen binnen de bepaalde termijn, wordt het bedrag van de geldboete in mindering gebracht van de waarborgsom, zoals bedoeld in § 1, derde lid, van dit artikel, tenzij de betrokken persoon de toepassing van de administratieve geldboete bij verzoekschrift voor de rechtbank van eerste aanleg binnen deze termijn heeft betwist. Dit beroeop schorst de uitvoering van de beslissing. »
Art. 17. Artikel 21 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Deze wet is niet van toepassing op natuurlijke personen die weliswaar activiteiten uitoefenen zoals bedoeld in artikel 1, § 1, wanneer hun statuut en hun functie geregeld zijn krachtens een andere wet. »
Art. 18. In artikel 22 van dezelfde wet, worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 3, eerste lid, worden tussen de woorden « interne bewakingsdienst » en « worden geacht » de woorden « en op 1 januari 1999 in dienst waren bij een vergunde bewakingsonderneming of een vergunde interne bewakingsdienst » ingevoegd en tussen de woorden « er » en « een uitvoerende functie » de woorden « , met uitzondering van de activiteit bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 5°, » ingevoegd;
2° in § 3, tweede lid, worden tussen de woorden « beveiligingsonderneming » en « worden geacht » de woorden « en op 1 januari 1999 in dienst waren bij een erkende beveiligingsonderneming » ingevoegd;
3° er wordt een § 5 ingevoegd, luidend als volgt :
« § 5. Ondernemingen en interne diensten die binnen een termijn van twee maanden na de datum van inwerkingtreding van de wet de in de artikel 2, § 1, bedoelde vergunning hebben aangevraagd voor het uitoefenen van de activiteiten bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 5°, van de wet, conform de regels terzake door de Koning bepaald, kunnen deze activiteiten gedurende de periode voorafgaand aan de betekening van de beslissing omtrent hun aanvraag verderzetten, ook zonder dat een vergunning is verkregen.
De personen in dienst bij de ondernemingen en interne diensten, kunnen de bewakingsactiviteit bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 5°, van de wet uitoefenen tot maximum zes maanden na de betekening van de vergunning, bedoeld in het eerste lid, zonder aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 6, eerste lid, 5°, te hebben voldaan. »
Art. 19. Deze wet treedt in werking de eerste dag van de vierde maand volgend op die gedurende welke zij in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 9 juni 1999.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Binnenlandse Zaken,
L. VAN DEN BOSSCHE
De Minister van Justitie,
T. VAN PARYS
Met 's Lands zegel gezegeld :
De Minister van Justitie,
T. VAN PARYS
_______
Nota
(1) Gewone zitting 1998-1999 (Vijfde zitting van de 49e zittingsperiode)
Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers :
2027-98/99 :
Nr. 1 : Wetsontwerp.
Nr. 2. Amendementen.
Nr. 3. Verslag.
Nr. 4. Tekst aangenomen door de commissie.
Nr. 5. Amendementen.
Nr. 6. Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.
Nr. 7. Geamendeerd ontwerp.
Nr. 8. Verslag.
Nr. 9. Tekst aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Handelingen van de Kamer : 24 en 25 maart 1999, 28 april 1999, 6 mei 1999.
Stukken van de Senaat :
1-1330-1998-1999 :
Nr. 1. Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Nrs. 2 en 3. Amendementen.
Nr. 4. Verslag.
Nr. 5. Tekst aangenomen door de commissie.
Nr. 6. Tekst geamendeerd door de Senaat en teruggezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Handelingen van de Senaat : 1 april 1999.